Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgraveyard school of poetryEtym: Eng. graveyard poetry = kerkhof-poëzie. Poëzie van een groep van Engelse dichters, de zgn. graveyard poets, uit de eerste helft van de 18de eeuw, en de mode die daaruit volgde tot in de 19de eeuw. Als belangrijke namen worden doorgaans vermeld: Th. Parnell (Night-piece on death, 1721), E. Young (Night-thoughts, 1742), R. Blair (The grave, 1743), J. Hervey (Meditations among the tombs, 1746) en Th. Gray (Elegy written in a country churchyard, 1751). De geciteerde titels spreken voor zich. Het gaat om elegische, melancholische meditaties over de kortheid van het leven en over de dood; de nacht en het kerkhof zijn sfeerbepalende elementen van de setting. In de loop van de tweede helft van de 18de eeuw wordt deze poëzie zeer populair op het Europese vasteland; samen met de gothic novel, met de ossianistische poëzie (ossianisme) en met de groeiende interesse voor Shakespeare (bardolatrie) speelt ze een belangrijke rol bij de voorbereiding en zelfbepaling van de romantiek (irrationalisme, unheimliche sfeer, lijden aan de wereld, natuurbetrokkenheid, enz.). Een bekend Nederlands grafdichter is de sentimentele vroeg-romanticus Rhijnvis Feith; in zijn elegische roman Ferdinand en Constantia (1785) bijv. gelden als lievelingslectuur van Ferdinand de werken van Edward Young en ook ‘Ossian’ en Shakespeare (vooral de grafscènes uit Hamlet). Lit: P. van Tieghem, ‘La poésie de la nuit et des tombeaux en Europe au XVIIIe siècle’ in Le préromantisme, dl. 2 (1948), p. 1-203 P.J. Buijnsters, Tussen twee Werelden. Rhynvis Feith als dichter van ‘Het Graf’ (1963) E. Parisot, 'The historicity of reading Graveyard poetry' in S. Jung (red.), Experiments in genre in eighteenth-century literature (2011), p. 85-104 E. Parisot, Graveyard poetry: Religion, aesthetics and the mid-eighteenth-century poetic condition (2013).
|