Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgettoliteratuurEtym: It. getto: worp, het uitwerpen; oorsprong onduidelijk. De term getto verwijst naar een aparte, meestal gesloten stadswijk voor joden. Na de diaspora leefden de Joden meestal vrijwillig bij elkaar om religieuze, economische en veiligheidsredenen. Vanaf de 7de eeuw werd dat zelfs verplicht in de islamlanden; vanaf het derde Lateraans concilie (1179) ook in de christelijke landen. Tijdens de napoleontische periode verdwenen de getto’s in Europa, maar onder het nationaalsocialisme werden ze opnieuw ingevoerd. De term getto staat ruimer ook voor de verwaarloosde wijken in grote steden waar immigranten meestal in ellendige sociale omstandigheden samenwonen. Gettoliteratuur verwijst naar teksten, ontstaan tijdens WO II in Joodse getto’s en vernietigingskampen, vooral in Polen. De teksten, zowel poëzie als proza, zijn meestal in het Jiddisch geschreven. Veel gettoliteratuur werd pas na WO II ontdekt en verscheen anoniem. Bekende voorbeelden zijn: Itzhok Katzenelson, Das Lid fun oysgeshokhetenem folk (De zang van het uitgeroeide volk), en B. Fritta, De dag dat Tommie drie werd. Prentenboek uit Theresienstadt (1980). Daarnaast slaat de term ook op literatuur die het leven in het Joodse getto als thema heeft. Grote bekendheid verwierf het werk van Martin Gray, Au nom de tous les miens (1971). In de jeugdliteratuur verscheen o.m. van Dagmar Hilarova en Miep Diekmann Ik heb geen naam (1980). Zie ook trauma. Naast de specifiek Joodse betekenis verwijst gettoliteratuur ook naar allerlei vormen van literatuur ontstaan bij marginale groepen die met getto geassocieerd worden: in de Amerikaanse letterkunde bijv. de literatuur van zwarten of hispanics (Portoricanen, Mexicanen). Typisch voor dit soort literatuur is het beschrijven van de ellendige situaties in het getto, het zoeken naar de etnische oorsprong en het gebruik van een eigen taal, bijv. het Black English, dat trekken vertoont van het creools en het pidgin, de taal van de plantages. Een bekend voorbeeld van deze zwarte gettoliteratuur is The Women of Brewster Place van Gloria Naylor (1982). De literatuur van de hispanics kwam pas in de jaren 1960 tot ontwikkeling. Ook hier staat acculturatie centraal. De taal is vaak doorspekt met Spaanse woorden of staat dicht bij het Chicano-Engels. Bijv. Danny Santiago, Famous all over Town (1983). Lit: E. Vorlat, Minoriteit en mainstream. Recente verhalende literatuur in de Verenigde Staten (1985), p. 37-101 A. Parrau, Écrire les camps (1995) G. von Glasenapp & H.O. Horch, Ghettoliteratur. Eine Dokumentation zur deutsch-jüdischen Literaturgeschichte des 19. und frühen 20. Jahrhunderts (2005).
|