Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdfatrasieEtym: Fr. fatras = rommel, prullaria, woordenkraam, onzin. Middeleeuwse vorm van nonsenspoëzie, nl. een literair gezelschapsspel dat vooral in de tweede helft van de 13de eeuw in het land van Artois en Henegouwen bedreven werd. De weinige teksten die overgeleverd zijn, bevinden zich in twee verzamelbundels, de anonieme Fatrasies d’Arras en de Fatrasies van Philippe de Beaumanoir. Lange tijd als ‘korte ongerijmdheid’ en ‘bizarre dichtvorm’ gedoodverfd, is de fatrasie sinds de jaren 1970 een literair voorwerp van studie voor de mediaevist geworden. Wat in de fatrasie ter sprake gebracht wordt, is bepaald triviaal: het jargon van de kroeg en de lagere lichamelijkheid. Het meest specifieke is evenwel het totaal onlogische, onzinnige karakter van de inhoudelijke verbanden, en dit in een strakke formele geregeldheid. Elke tekst bestaat uit elf verzen, waarvan de eerste zes vijf lettergrepen tellen, en de volgende vijf altijd zeven. Deze tweedeling op grond van het aantal lettergrepen wordt bevestigd door de syntaxis van de tekst. Het rijmschema is als volgt: aabaab/babab. Een voorbeeld uit de Fatrasies d’Arras, weliswaar vrij vertaald door Martijn Rus: Twee scheten Lit: P. Zumthor, ‘Fatrasie, fatrassiers’ in Id., Langue, texte, énigme (1975), p. 68-88 P. Verhuyck, ‘Fatras et sottie’ in Fifteenth-century studies 18 (1991), p. 285-299 P. Uhl, La constellation poétique du non-sens au moyen âge: onze études sur la poésie fatrasique et ses environs (1999).
|
|