Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdvrouwenlof/vrouwenblaamEen vrouwenlof is een lofdicht op het vrouwelijk geslacht. In de renaissance verschenen er gedichten, pamfletten en boeken waarin de vermeende aard van vrouwen ter discussie werd gesteld. In veel zogenaamde vrouwenloven en vrouwenblamen werd het vrouwelijk geslacht uitbundig geprezen of hartstochtelijk veracht. Tot voor kort werden vrouwenloven beschouwd als retorische oefeningen in de paradox, maar volgens recent onderzoek dienen de teksten een serieuzer doel dan te laten zien hoe goed een auteur een onverwachte mening kan verdedigen. Auteurs gebruiken een vrouwenlof vaak om hun visie te presenteren op de door hen gewenste manier van denken of leven of op de door hen beoogde inrichting van de maatschappij. Sekse wordt in deze teksten dus (onder andere) ingezet als retorisch instrument. Bekende vrouwenlofteksten zijn o.a. Boccaccio, De claris mulieribus (14de eeuw); Christine de Pisan, Cité de Dames (eind 14de, begin 15de eeuw); Cornelius Agrippa, De nobilitate et praeexcelentia foeminei sexus (1529); Jean de Marconville, De la bonté et mauvaiseté des femmes (1571). In de Nederlandse literatuur vanaf de 16de tot in de 18de eeuw is er een heel cluster teksten, geschreven door zowel mannen als vrouwen, rondom dit thema: Johan vander Does, Den lof der Vrouwen (1622); Johan van Beverwijck, Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639, 16432); Charlotte de Huybert, lofdicht op Johan van Beverwijck (1643); Johanna Hobius, Het Lof der Vrovvven (1643); Pieter van Gelre, Vrouwen-lof, aen me-juffrouw, me-juffrouw, C.K. (1646); Daniël Joncktys, Der mannen opper-waerdigheid beweert (1646); Jan van Gijsen, Lof der vrouwen (1711). De jonge Constantijn Huygens ging in 1619 in poëtische discussie met een aantal Haagse jongedames over de positie van de vrouw (Tvrouwe-lof; een cyclus van vijf gedichten, ed. F.L. Zwaan, 1984). Eind 17de eeuw ontbrandt er nog een pamflettenstrijd over de deugden en ondeugden van vrouwen: Vrouwen-lof (1660) door ‘een liefhebber der vrouwen’, een gedeeltelijke vertaling van J. Baptista Mantuanus’ Adulescentia (1498); de Roem-trompet der vrouwen (1687, 16902) door S.V.H.; de Lof-roem-trompet voor de vrouwen (1690) door Jacobus de Rooy; de Spiegel der goede-vrouwen (1690) door ene C.R. en nog een paar reacties meer. Lit: M. Spies, ‘Charlotte de Huybert en het gelijk; de geleerde en de werkende vrouw in de zeventiende eeuw’ in Literatuur 3 (1986), p. 339-350 E. Stronks, ‘Johanna Hoobius: lof der vrouwen (Brouwershaven, ca. 1614 - ?, ca. 1642)’ in R. Schenkeveld-van der Dussen (hoofdred.), Met en zonder lauwerkrans; schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997), p. 226-235 S.I. Veld, ‘Twee hemelse vrouwenloven. Analyse van een metafoor’ in Nederlandse Letterkunde 3 (1998), p. 283-294 S.I. Veld, ‘In de clinch over vrouwelijke (on)deugd. Een pamflettenstrijd in de zeventiende eeuw’ in Literatuur 15 (1998), p. 103-108 S.I. Veld, Tot lof van vrouwen? Retorica, sekse en macht in paradoxale vrouwenloven in de Nederlandse letterkunde (1578-1662) (2005).
|
|