Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdexperimenteel prozaVan traditioneel proza afwijkende wijze van schrijven door experimenten met vorm en inhoud zoals die in de jaren ’70 werd beoefend door auteurs van het postmodernisme: Sybren Polet, J.F. Vogelaar, Lidy van Marissing, Daniël Robberechts, Gust Gils, Mark Insingel, Willy Roggeman e.a. Als voorgangers werden door hen o.m. de auteurs L.P. Boon en Ivo Michiels genoemd. Hoewel deze auteurs zich nooit als groep hebben gemanifesteerd, gingen ze wel uit van een aantal door hen gedeelde literatuuropvattingen. Ze streefden naar een nieuw soort realisme, waarvoor de heersende literaire conventies doelbewust doorbroken moesten worden om de lezer tot een nieuwe manier van lezen te bewegen en daarmee tot een nieuwe waarneming van de werkelijkheid. Ze huldigden de opvatting dat kunst niet gericht is op ontroering of schoonheidservaring, maar in de eerste plaats op maatschappelijk handelen. Het experiment bestaat meestal uit het gebruik van collagetechnieken, het doorbreken van de eenheid van het verhaal door perspectiefwisseling, naamsveranderingen van personages, het oningevuld laten van woorden of tekstfragmenten, vragen aan de lezer, afwijkend gebruik van de interpunctie, het doorbreken van genreconventies enz. Al deze ingrepen in het conventionele prozaverloop hebben doorgaans een vervreemdingseffect op de lezer, waardoor deze gedwongen wordt telkens opnieuw positie te kiezen, actief deel te nemen aan het vertelde en de implicaties van het gelezene kritisch te doordenken. De lezer krijgt vrijwel nooit de gelegenheid zich te identificeren met één der personages. Veel van deze teksten (de experimentele prozaschrijvers hebben een voorkeur voor de aanduiding ‘tekst’) bevatten ontleningen aan buitenliteraire teksten: folderteksten, krantenartikelen, politieke teksten en soms ook bandopnamen. De bedoeling daarvan is o.a. om het fictionele karakter van het proza te doorbreken. Omdat de schrijvers van experimenteel proza ervan uitgaan dat de realiteit niet tot een al dan niet metafysische eenheid te herleiden is, moet ook de autonomie van een tekst met zijn eenheidspretentie worden afgewezen. Men spreekt in dit verband wel van een ‘open textuur’. Deze teksten vragen m.a.w. om een andere benadering dan de gebruikelijke interpretaties die juist op de veronderstelde consistentie van de tekst berusten. Daarnaast hebben deze teksten vaak de bedoeling de literatuur te ontindividualiseren. Bovendien richten schrijvers van experimenteel proza zich niet op één prozastijl of op één bepaald genre. Vaak is hun proza een constructie van prozafragmenten die aan allerlei tekstsoorten ontleend kunnen zijn: detectives, wetenschappelijk proza, reclameteksten, pornografie, etc. Daarmee wordt de aandacht ook nog gericht op de in die teksten gebruikte taal waarachter allerlei maatschappelijke opvattingen schuil kunnen gaan. Voorbeelden van dit type experimenteel proza kan men vinden in de verhalenbundel Het mes in het beeld (1976), samengesteld door J.F. Vogelaar. Lit: S. Polet, Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? (1972) K.D. Beekman, ‘Experimentele teksten omstreeks ‘70’ in Spektator 4 (1974-1975), p. 529-540 K.D. Beekman, ‘Wetenschap, poëtika’s en experimentele literatuur’ in Spektator 6 (1976-1977), p. 196-203 J.F. Vogelaar, Terugschrijven. Essays (1987) A. Mertens, ‘Postmodern elements in postwar Dutch fiction’ in Th. D’Haen & H. Bertens (red.), Postmodern fiction in Europe and the Americas (1988), p. 148-159 H. Brems, ‘Vormen van literair experiment en grensoverschrijding’ in Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006), p. 287-307 K.D. Beekman & G. de Vriend, ‘Experimenteel proza’ in G.J. van Bork & N. Laan (red.), Van romantiek tot postmodernisme (2010), p. 272-278.
|