Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdleesgezelschapEen leesgezelschap is een particuliere vereniging die zich ten doel stelt om uit de door de leden betaalde contributies en andere inkomsten boeken en tijdschriften aan te schaffen en deze onder de leden ter lezing te laten circuleren. Het lidmaatschap en de verplichtingen van de leden werden in wetten nader geregeld. Contributie, een boetestelsel en de uiteindelijke verkoop van de eerder aangeschafte boeken (meestal aan de leden zelf) verschaften het geld voor nieuwe aankopen. De oorsprong van deze gezelschappen ligt in de tweede helft van de 18de eeuw toen ze over geheel Noordwest-Europa en de Verenigde Staten verspreid voorkwamen. Het lezen stond aanvankelijk centraal. Het ging noodgedwongen, vanwege het rouleersysteem, om kleine, 10 tot 15 leden tellende leeskringen, die veel meer mensen dan de leden van de veel exclusievere leesmusea in staat stelden tegen een klein bedrag kennis te nemen van lectuur en literatuur. De hogere bourgeoisie in de grotere steden gaf de voorkeur aan het lidmaatschap van een leesmuseum met een leeszaal waar ook de zeer recente kranten, tijdschriften en romans geraadpleegd konden worden. Het ontstaan van de leesgezelschappen wordt over het algemeen gezien als een uitvloeisel van de verlichtingsdenkbeelden en het verlangen naar geestelijke en zedelijke ontwikkeling. In hoeverre hierbij de voorbeeldvorming van de zogenaamde Bijbelkringen, waarin Bijbelteksten geïnterpreteerd en besproken werden, een rol speelde, is onzeker. Bekend is wel de roman van P. van Limburg Brouwer, Het leesgezelschap te Diepenbeek (1847), waarin een leesgezelschap wordt geschilderd waar Bijbellezing en -interpretatie een rol spelen en waarin tevens over de theologische vraagstukken van de dag wordt gediscussieerd. Veel leesgezelschappen hadden ook een sociale functie: er worden samen teksten gelezen en geïnterpreteerd, voordrachten gehouden, uitstapjes gemaakt en eetfestijnen georganiseerd. Rond 1800 moeten er volgens Buijnsters ongeveer 300 leesgezelschappen geweest zijn, die over heel Nederland verspreid waren. In de wat grotere plaatsen bestonden vaak meer leesgezelschappen naast elkaar. Veel is er over deze gezelschappen tot nu toe niet bekend, maar van het Leidse gezelschap Miscens Utile Dulci (1780-1883) is het hele archief bewaard gebleven. In de tweede helft van de 19de eeuw neemt het aantal leesgezelschappen sterk af en tegen het einde van de eeuw zijn ze vrijwel verdwenen; enkele overleven tot ver in de 20ste eeuw, zoals Leeslust baart kunde te Alkmaar (18de eeuw tot heden), het Rotterdamse Leesgezelschap van 1847 of Concordia uit Veenendaal. Ook Haarlem telde een aantal leesgezelschappen dat het lang heeft volgehouden: La Récréation (1823-1853) dat fuseerde met Utile Dulce (1810) en later met De Vereeniging (tot 1920). Door de leesbevorderende activiteiten van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC), de stichting Literaire Salon en de Stichting Lezen ontstaat sinds de jaren ’70 van de 20ste eeuw het fenomeen leeskring, ook wel leesclub of literatuurclub genoemd. Enigszins verwant met het leesgezelschap is het 20ste-eeuwse fenomeen van de leesportefeuille op commerciële grondslag. Lit: A.J. Verschoor, ‘Een Haarlems leesgezelschap’ in Nieuwe Taalgids 61 (1968), p. 157-161 P.J. Buijnsters, ‘Lesegesellschaften in den Niederlanden’ in O. Dann (red.), Lesegesellschaften und bürgerliche Emanzipation: ein Europäischer Vergleich (1981), p. 143-158 J. van Goinga-van Driel, ‘Nuttig en aangenaam: leesgezelschappen in 18e eeuws Leiden’ in Boeken verzamelen: opstellen aangeboden aan Mr. J.R. de Groot (1983), p. 165-181 P. van Zonneveld, ‘Het leesgezelschap Miscens Utile Dulci te Leiden in de periode 1830-1840’ in Boeken verzamelen: opstellen aangeboden aan Mr. J.R. de Groot (1983), p. 345-356 M. Mathijsen, Het literaire leven in de negentiende eeuw (1987), p. 44-54 G. van Dalen, Twintig jaar literatuurclubs in Drenthe. Een evaluatie (1990) B. Dongelmans, ‘Over intekenaren, kopers en lezers; een zoektocht naar het Leesgezelschap te Nieuwenhuis’ in De Negentiende Eeuw 14 (1990), p. 189-203 D. Jansen, ‘Uitgerekend op intekening; de kwantitatieve ontwikkeling van het leesgezelschap in Nederland, 1781-1850’ in De Negentiende Eeuw 14 (1990), p. 181-188 W. van den Berg, Concordia. Een Veenendaals leesgezelschap 1858-1943 (1992) M. van der Bijl, Leeslust baart kunde: 200 jaar leesgezelschap in Alkmaar (1993) L. Duyvendak, Het Haags Damesleesmuseum 1894-1994 (1994) H. Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. De boeken van Zwolse boekverkopers 1777-1849 (1995) H. van Goinga, Alom te bekomen; veranderingen in de boekdistributie in de Republiek 1720-1800 (1999), p. 253-283 B. de Vries, Een stad vol lezers; leescultuur in Haarlem 1850-1920 (2011) A. Lubbers, ‘”Weinig meer dan hun naam…”; nieuwe inzichten over vroegnegentiende-eeuwse Noord-Nederlande leesgezelschappen’ in Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 18 (2011), p. 171-189.
|