Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdspraakkonstenarenOnder spraakkonstenaren verstaat men de grammatici vanaf de tweede helft van de 16de tot in de 18de eeuw die onder invloed van renaissance, hervorming en opkomend nationalisme de verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in hun spraakkonst of grammatica ter hand namen (taalbouw). De bekendste spraakkonstenaren zijn Joos Lambrecht (Nederlandsche spellijnghe, 1550), Pontus de Heuiter (Nederduitse orthographie, 1581), Christiaen van Heule, Jacob van der Schuere, Petrus Leupenius, Petrus Montanus, A. de Hubert, S. Ampzing, en D.V. Coornhert en H.L. Spiegel, welke twee laatsten betrokken waren bij de totstandkoming van het Nederlandse trivium: de Twee-spraack (1584), het Ruygh-bewerp (1585) en de Rederijck-kunst (1587). In de 18de eeuw beijverden de dichtgenootschappen zich voor het uitgeven van zeer sterk gereglementeerde spraakkonsten. Lit: C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal (19525), hoofdstuk III-V L. van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw (1956; reprint 1967) W. Hellinga, Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse taalcultuur, ed. P. Tuynman (1968), m.n. p. 621-630 D.M. Bakker & G.R.W. Dibbets (red.), Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde (1977), hoofdstuk 2-4 L. Peeters, Taalopbouw als renaissance-ideaal (1990).
|