Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdspectatorEtym: Lat. spectator = beschouwer, beoordelaar < spectare = beschouwen. Tijdschrift, meestal een weekblad, uit de 18de eeuw met – in het kader van de Verlichting – een burgerlijk-didactisch-moraliserend karakter. Anders dan de daarvoor reeds bestaande geleerdentijdschriften uit de Republiek der Letteren en de nieuwsbladen en satirische tijdschriften richten de spectatoriale geschriften zich op de volksopvoeding. Dat gebeurt door middel van de fictieve figuur van de Spectator, de beschouwende, filosofisch ingestelde, relativerende en amuserende bedaagde vrijgezel die via (meestal fictieve) ingezonden brieven en zedenschilderingen zijn publiek onderhoudt. De spectator als genre ontstaat naar het voorbeeld van de Engelse Tatler (1709-1711), Spectator (1711-1712) en Guardian (1712-1713) van Richard Steele en Joseph Addison. In Duitsland – waar de eerste spectator reeds in 1713-1714 verschijnt, nl. Matthesons Vernünftler – worden de spectatoriale geschriften ‘Moralische Wochenschriften’ genoemd. In Frankrijk heten ze ‘spectateur’, bijv. Le Spectateur Français (1722). De eerste Nederlandse spectator is wellicht de Examinator (1719-1721); de meest bekende is De Hollandsche Spectator van Justus van Effen die in 360 nummers verscheen in de jaren 1731-1735 en herdrukt werd in 6 delen in 1756 (bloemlezing: Ernst en boert uit den Hollandschen Spectator van Justus van Effen, z.j.; reprint dl. 1, ed. Buijnsters, 1984; ed. Stelwagen, 1889). In Nederland verschenen in de 18de eeuw meer dan honderd originele, vertaalde en vreemdtalige spectatoriale geschriften, bijv. De Philosooph van Cornelius van Engelen, De Denker, de Examinator van Willem van Ranouw, De Philanthrope, De Algemeene Spectator, De Babbelaar, De Koopman en De Vrouwelijke Spectator. Een aantal daarvan fungeert als een soort verenigingsblad van in die tijd opgerichte genootschappen van gegoede burgers waarin de koffiehuisdiscussies over actuele (echter geen politieke, maar wel ethisch-religieuze) onderwerpen aan de orde komen. De spectators hebben een maatschappijbevestigende functie; het lezerspubliek moet dan ook onder de bourgeoisie gezocht worden. Omstreeks 1780 wordt de rol van de spectator overgenomen door enerzijds de moraliserende roman en anderzijds door meer politiek geïnteresseerde patriottische bladen. Lit: J. Hartog, De spectatoriale geschriften van 1741-1800 (18902) P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften (1991).
|
|