Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdscatologieEtym: Fr. scato- = mest, drek; vandaar vuilschrijverij. Strontfolklore of de neiging om de menselijke uitwerpselen tot komisch onderwerp te maken. Voorbeelden uit de laatmiddeleeuwse literatuur zijn (Het volksboek van) Ulenspiegel (ed. Geeraedts, 19872), het quasi-vertoog ‘Dit es van den scijtstoel’, dat handelt over het vegen van het achterste, en het refrein in het sot ‘Nu segt wie heeft den prijs gewonnen’ (De refreinenbundel van Jan van Doesborch, ed. Kruyskamp, 1940, dl. 2, p. 247-249), dat een wedstrijd winden laten beschrijft die door drie begijnen wordt gehouden. Een fraai voorbeeld van een scatologische ballade (ballade-2) over een winden latende non is Anna Bijns’ ’t Is beter geveesten dan kwalijk gevaren (’t Is al vrouwenwerk. Refreinen van Anna Bijns, ed. Pleij, 1987, p. 30-32). In de 17de en 18de eeuw vinden we nog volop scatologische elementen in de kluchten, zoals Jan Vos' De klucht van Oene (Toneelwerken, ed. Buitendijk, 1975), en in de poëzie van ‘drekpoëten’ als Mattheus Gansneb Tengnagel (Alle werken, ed. Oversteegen, 1969) en Willem Godschalk van Focquenbroch (Bloemlezing uit de gedichten en brieven, ed. Kuik, z.j.). Hedendaagse scatologie vindt men in het werk van Gerrit Komrij, Wim T. Schippers en G.K. van het Reve. Lit: H. Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (19832), p. 56-62 D.J. Lust, ‘Anale folklore in laatmiddeleeuwse literatuur’ in Literatuur 3 (1986), p. 273-280 H. Pleij, De sneeuwpoppen van 1511: literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd (1988) G. Komrij (red.), De drekpoëten. Uit het werk van Salomon van Rusting, Jan Goeree, Hermanus van den Burg en consorten (2002).
|
|