Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdlekenspelDramatisch werk dat bestemd is om gespeeld te worden door amateurs die een bepaalde, meestal een religieuze of politieke doelstelling hebben en die vaak georganiseerd zijn rond een hen bindende idee. Het lekenspel is dan ook meer gericht op de ideële doelstelling ervan dan op de esthetische of spannende werking. In die zin sluiten lekenspelen aan bij het middeleeuwse mysteriespel en afhankelijk van de inhoud bij de propagandaliteratuur of de tendensliteratuur. Lekenspelen werden vooral geschreven tussen de beide wereldoorlogen, o.m. door Henriëtte Roland Holst met Tolstoi (1930), De roep der stad (1933) en Gedroomd gebeuren (1935). Eerder had B. Brecht zijn sociaal getinte stuk Badener Lehrstück vom Einverständnis (1928) geschreven. Martinus Nijhoff schreef enkele religieuze lekenspelen rond kerkelijke hoogtijdagen, zoals De ster van Bethlehem (1941), Des heilands tuin (1943) en De dag des Heren (1949). Lit: W. Cordan, 'Van modern toneel tot lekenspel' in Socialisme en democratie 1 (1939), p. 368-375 B. Albach, De regie van het lekenspel (1947) B. Groeneveld, De waarde van het lekenspel (1951) H. Suer & A. Sweers, Het spel der duizenden (1959) W. Barnard, ‘De lekespelen van Martinus Nijhoff’ in Tussen twee stoelen (1960), p. 88-94 W. Barnard, Schijngestalten: proeven van lekespel op bijbelse thema’s (1963) W. Spillebeen, ‘De sluitsteen van Nijhoffs evolutie’ in Raam (1972) 85, p. 21-36.
|
|