Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdOudnederlandsBenaming voor de taalfase van het Nederlands zoals die rond het jaar 1000 bestaat en die in de 12de eeuw overgaat in het Middelnederlands. Het Oudnederlands bestaat uit een verzameling Oudnederfrankische dialecten, te lokaliseren in het gebied vanaf de grote rivieren tot aan de Germaans-Romaanse taalgrens in het zuiden, en het Ingweoons kustdialect, te lokaliseren langs de kust van wat tegenwoordig Vlaanderen, Zeeland en Holland heet. Binnen het Oudnederlands kunnen het Oudvlaams, het Oudbrabants en het Oudhollands worden onderscheiden. De bronnen voor het Oudnederlands zijn schaars: Oudnederlandse woorden in Latijnse teksten (glos), bijv. watriscap (waterschap); een probatio pennae in een Oudwestvlaams dialect; en de fragmentarisch overgeleverde Wachtendonckse psalmen in een Oudoostnederlands dialect: Blithent in mendint thiadi, uuanda thu irduomis folc an rehti, in thiadi an erthon gerihtis (Psalm 66 of 67:5) [= Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volkeren in rechtmatigheid richt en de natiën op de aarde leidt.] Lit: H.K.J. Cowan, De Oudnederlandse (Oudnederfrankische) psalmenfragmenten (1957) J.W. de Vries, R. Willemijns & P. Burger, Stemmen. Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands (20036) F. van Oostrom, Stemmen op schrift (2006), p. 46-57 M.J van der Wal & C. van Bree, Geschiedenis van het Nederlands (20085).
|
|