Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdnarSatirisch persoon die de menselijke dwaasheid belichaamt en met behulp van het ongerijmde de ware wijsheid aantoont. De nar treedt op in literatuur met een moreel-didactische inslag, welke in de late middeleeuwen en tijdens het humanisme een grote bloei beleeft. Door middel van karikatuur en polemiek wordt de belering nagestreefd. Belangrijke vertegenwoordigers van dit genre zijn Sebastiaan Brants Narrenschiff (1494), dat in een Middelnederlandse omwerking is overgeleverd als Dit is der zotten ende der narren scip (1500), en Erasmus’ Moriae Encomium (Lof der Zotheid, 1511). In de vastelavondliteratuur (vastelavondviering) is het narrenschip het vervoermiddel bij uitstek van allerlei buitenmaatschappelijken; dronkelappen, overspelige vrouwen, hoerenlopers en ander maatschappelijk wrakhout worden uitgenodigd aan boord te komen. Door omkering van de moraal en door middel van felle satire benadrukt men dat allen die niet aan de eisen van de geordende samenleving voldoen, zich moeten aanpassen of verdwijnen. De nar is een traditioneel type in het rederijkerstoneel, waar hij meestal de zot of sot genoemd wordt. Tot de vorming en instandhouding van de traditie heeft waarschijnlijk bijgedragen dat de zot ook buiten het toneel, als functionaris aan het hof of van een rederijkerskamer voorkwam. In kleinere spelen zoals het tafelspel, waarin de zot bijna altijd tot de hoofdpersonen behoort, is hij louter een komische figuur. Een enkele keer komt hij voor in een serieus stuk, waarbij hij niet uitsluitend komisch maar tevens dienstbaar is aan de didactische bedoelingen van de auteur en niet meer tot de hoofdpersonen wordt gerekend; de hoofdhandeling in het spel wordt op een satirische wijze door hem gehekeld. Speciaal in deze vorm lijkt de zot veel op het zinneken. Beiden spreken de waarheid of onthullen deze: de zot omdat hij te naïef is om misleid te worden, de zinnekens omdat zij als transcendente wezens over superieure kennis en superieur inzicht beschikken en een hogere waarheid tonen. De zot is echter een aardse zedenmeester en wendt zijn naïviteit en het spreken via zijn marot of zotskolf slechts voor om zijn spot te verscherpen en zichzelf te beveiligen.
Narren in het lotboek Thuys der fortunen uit 1531. [bron: H. Pleij, Het gevleugelde woord (2007), p. 617].
Lit: W.M.H. Hummelen, De sinnekens in het rederijkersdrama (1958), p. 383-396 H. Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (19832; reprint 2009) H. Pleij, De eeuw van de zotheid: over de nar als maatschappelijk houvast in de vroegmoderne tijd (2007) T.A.J.M. Janssen & A. Marynissen, 'Der zotten ende der narren scip in het kielzog van dasz Narrenschyff en Stultifera nauis' in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 126, 1-2 (2016), p. 95-165.
|