Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdatonale poëzieMet de term ‘atonaal’, afkomstig uit de muziekwetenschap, wordt aangegeven dat een muziekstuk is gecomponeerd zonder een vaste grondtoon. Naar analogie met de atonaliteit in de muziek breekt de zgn. atonale poëzie resoluut met conventionele verwachtingen i.v.m. ritme, rijm en eufonie meer in het algemeen. Ook semantische en syntactische voorschriften worden principieel met voeten getreden. Het dadaïstische Lautgedicht (dadaïsme) is een consequente vorm van atonale poëzie: de vervorming op elk niveau is hier de norm. In specifiek literair-historische zin wordt de term als aanduiding voor de poëzie der Vijftigers gebruikt. De benaming is hier afkomstig van de geschiedenismakende bloemlezing Atonaal (1951) van Simon Vinkenoog, waarin de volgende experimentele dichters voorkomen: Lucebert, R. Campert, H. Andreus, P. Rodenko, H. Lodeizen, J. Hanlo, S. Vinkenoog, G. Kouwenaar, H. Claus en J. Elburg. Een bekend atonaal gedicht is Jan Hanlo’s 'Oote' (1952), waaruit een fragment: Oote oote oote Lit: J.H. Cartens, ‘Proeve van een essay over atonale poëzie: aantekeningen bij Hans Lodeizens’ Het innerlijk Behang’ in Roeping 28 (1952), p. 242-247 H. Keller, Hotel Atonaal. Verslag van een romance (1994) G. de Jager, ‘Atonaal en de gevolgen: vormprincipes in de moderne poëzie’ in Literatuur 5 (2000), p. 266-275.
|