Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdVrouw HolleEen weduwe heeft een eigen dochter, lelijk en lui, en een stiefdochter, mooi en vriendelijk. De stiefdochter wordt slecht behandeld: het meisje moet de hele dag bij een waterput spinwerk verrichten. Op een keer valt haar spoel in de put en moet ze van haar stiefmoeder de put in om die weer op te halen. Ze springt in de put en bevindt zich opeens in een andere wereld. Bij een bakoven hoort ze de broden roepen dat ze eruit gehaald willen worden omdat ze verbranden. Ze haalt de broden uit de oven en komt vervolgens bij een boom vol appels die haar toeroept dat ze hem moet schudden omdat de appels rijp zijn. Nadat ze ook dit heeft gedaan komt ze bij een oude vrouw met grote tanden, vrouw Holle. Deze vraagt het meisje om het huishouden te doen en vooral de bedden goed te schudden, dat de veren in het rond vliegen - dan sneeuwt het op aarde. Het meisje doet een tijdlang tot wederzijdse tevredenheid het huishouden, maar wil dan weer terug naar huis. Vrouw Holle vindt het goed en begeleidt haar naar de put. Ze gaan eerst door een poort waar op het meisje een regen van goud neerdaalt dat aan haar vast blijft zitten. Ze mag, voor het vele werk dat ze gedaan heeft, al dit goud behouden. Via de put komt ze weer in haar oude omgeving terug. Vanwege het vele goud wordt ze door stiefmoeder en stiefzusje welwillend ontvangen. Nadat ze alles heeft verteld, stuurt de stiefmoeder ook haar eigen dochter naar de put. Ook deze komt in de andere wereld terecht, maar haar onvriendelijkheid en luiheid gaat alles mis. Tegen het brood dat uit de oven wil, zegt ze dat ze zich niet vuil wil maken, en de appelboom wil ze niet schudden omdat ze dan misschien een appel op haar hoofd krijgt. Bij | |
[pagina 394]
| |
vrouw Holle heeft ze al na enkele dagen geen zin meer om de bedden op te maken, en ze wordt ontslagen. Vrouw Holle brengt haar naar de put. Bij de poort verwacht het meisje een regen van goud, maar in plaats daarvan wordt een ketel met pek over haar leeggegoten. Zo komt ze thuis - de pek blijft de rest van haar leven aan haar hangen. Wilhelm Grimm tekende dit sprookje van ‘Frau Holle’ (nr. 24 in de Kinder- und Hausmärchen) in 1811 in Kassel (Hessen) op uit de mond van zijn latere vrouw Dorothea Wild. Vrouw Holle is een in Hessen bekende sagenfiguur die mensen behulpzaam is, maar ook kan straffen en als kinderschrik kan fungeren. In de meeste varianten van dit sprookje is echter sprake van een naamloze oude fee, soms ook een mannelijke figuur. Er zijn naar schatting zo'n vijfhonderd varianten van het sprookje opgetekend, de meeste in Scandinavië en in Rusland, maar in mindere mate onder andere ook in Zuid-Europa, het Midden-Oosten, Afrika, Noord- en Zuid-Amerika, India, China en Japan. Het hier weergegeven sprookje is een van de twee door Warren E. Roberts onderscheiden subtypen van sprookjestype at 480, ‘The Spinning-Women by the Spring; the Kind and the Unkind Girls’ (subtype a), dat wordt gekenmerkt door een reeks van ontmoetingen (onder andere met de broden in de oven, de appelboom, de oude fee) van de twee met elkaar contrasterende meisjes, waarbij hun karakter op de proef wordt gesteld. Binnen dit subtype bestaan weer verschillende redacties. De meest frequente is die waarin de handeling begint met de val in de put. In een andere wijdverbreide versie rennen de meisjes een voortrollende cake achterna, waarna een reeks van ontmoetingen volgt. In een aantal versies, met als kerngebied Duitsland en Denemarken, komt het motief van de verboden kamer voor, bekend uit het sprookje van » Blauwbaard. Nadat het meisje toch de kamer is ingegaan, wordt ze door de eigenaar achtervolgd. Het goede meisje weet met hulp te ontkomen, het slechte wordt gepakt. In het tweede subtype van sprookje at 480 komen de ‘ontmoetingen onderweg’ niet voor. Het wordt gekenmerkt door het motief dat het meisje ofwel een voorwerp volgt dat in een rivier is gevallen (Europa, Midden-Oosten) ofwel katoenpluizen achternaloopt die door de wind worden meegevoerd (India, Verre Oosten). Ze komt op zeker moment bij een huisje waarin een fee woont voor wie ze het huishouden gaat doen. De beloning bestaat onder andere uit een gouden ster op haar voorhoofd (Europa en Midden-Oosten), schoonheid, mooie kleren en diamanten die bij het spreken uit haar mond komen (Europa, Midden-Oosten en India), goud of geld in een doos en dergelijke. Het slechte meisje krijgt als beloning zaken die hiermee contrasteren, zoals een hoorn op haar voorhoofd, slangen en padden die haar bij het spreken uit | |
[pagina 395]
| |
Twee afbeeldingen uit een Duitse ‘Bilderbogen’ van rond de eeuwwisseling. Vrouw Holle laat op de aardige en nijvere stiefdochter van de weduwe een regen van goud neerdalen; op de luie en onaangename dochter van de weduwe daalt pek neer.
de mond komen en dergelijke. Het sprookje komt in een groot aaneengesloten gebied van Spanje tot aan Birma en Japan voor, verder ook in Amerika en Afrika. Het gaat aan het eind soms over in het » Assepoester-sprookje, vooral in de versies uit het Midden-Oosten. Ook binnen dit tweede subtype zijn weer diverse redacties te onderscheiden, die meestal aan bepaalde geografische gebieden gebonden zijn. We spreken in dat laatste geval ook wel van oikotypen. Een voornamelijk Franse groep kent het kenmerkende motief van de vraag om water. De oudst bekende versie van dit sprookje staat in de Sprookjes van Moeder de Gans van Perrault. In dit sprookje (‘Les fées’) wordt het vriendelijke meisje door haar stiefmoeder naar de waterput gestuurd waar ze een arme boerenvrouw tegenkomt die haar om een slok water vraagt. Zij geeft haar het water en is verder heel vriendelijk voor haar. De oude vrouw blijkt een fee te zijn die haar rijkelijk beloont voor haar vriendelijkheid. Bij ieder woord dat het meisje spreekt springen de bloemen en edelstenen haar uit de mond. Wanneer het onvriendelijke meisje door haar moeder naar de waterput wordt gestuurd om ook fraaie geschenken in de wacht te slepen, gaat alles mis. Bij de waterput staat een chique dame (de fee) die haar om water vraagt. Het nare meisje zegt dat ze daar niet voor is. De fee schenkt haar de gave dat haar tijdens het spreken de slangen en padden uit de mond komen. In Basile's Pentamerone (1634-36) komt het sprookje in combinatie met enkele andere sprookjes voor. In een andere groep sprookjes binnen dit subtype treft het meisje in de waterput diverse mensenhoofden aan die haar vragen hen te wassen. De oudste vermelding van deze redactie staat in de komedie The Old Wives' Tale (1595) van de Engelsman George Peele (1558-97). Dit sprookje komt voornamelijk voor in Engeland, Scandinavië en Duitsland. In Nederland is het sprookje slechts enkele malen, door Ype Poortinga, opgetekend. In de jaren 1973-75 trof hij het in Friesland vier maal aan. In Vlaanderen moet het veel bekender zijn geweest. We kennen van daar een kleine dertig versies, die bij verschillende redacties moeten worden ondergebracht. ton dekker teksten: khm nr. 24; Perrault 1975, pp. 73-76; Poortinga 1977, pp. 36-39; Poortinga 1981, pp. 106-109. |
|