Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdFaladaDe dag is aangebroken dat een prinses moet afreizen naar de prins aan wie zij is uitgehuwelijkt. Haar uitzet wordt ingepakt en zij krijgt het sprekende paard Falada toegewezen. Verder krijgt ze een kamenier mee om haar op haar reis te vergezellen en om haar te dienen. Tot slot geeft de koningin haar een magische zakdoek mee met drie bloeddruppels; deze zakdoek zal de prinses onderweg beschermen tegen onheil. Eenmaal op weg blijkt de kamenier weinig gezeglijk. Tot tweemaal toe weigert het meisje water te gaan halen voor de prinses, zodat deze zelf bij een beek moet gaan liggen om te drinken. De prinses beklaagt haar lot, en de bloeddruppels op de zakdoek antwoorden dat het hart van de koningin zou breken als ze wist wat er gaande was. Bij de tweede maal water drinken valt de zakdoek in het water en drijft weg. De kamenier ziet haar kans schoon: ze dwingt de prinses om met haar van kleding en paard te ruilen, en laat de prinses een eed zweren dat zij nooit aan een mens zal bekennen wat er gebeurd is. Zodoende neemt de kamenier de plaats in van de prinses en wordt zij aan het hof onthaald als de langverwachte bruid. De echte prinses krijgt als opdracht de ganzenhoeder Koertje te helpen met zijn werk. De valse bruid eist spoedig dat het sprekende paard Falada wordt geslacht, omdat zij vreest dat het dier haar zal verraden. Het nieuws komt de prinses ter ore, en zij vraagt de slachter of hij het paardenhoofd in de | |
[pagina 131]
| |
Illustratie van Fr. Müller-Münster in: Die Gänsemagd und sieben andere Märchen der Brüder Grimm, Reutlingen z.j.
De ganzenhoedster/prinses bij de kop van het sprekende paard Falada in de stadspoort. | |
[pagina 132]
| |
stadspoort wil ophangen, hetgeen geschiedt. Elke ochtend en avond komt de ongelukkige ganzenhoedster langs het hoofd van Falada dat nog steeds blijkt te kunnen spreken. Ze beklaagt het lot van het paard, waarop Falada opmerkt dat het hart van de koningin zou breken, als ze wist dat de prinses nu ganzenhoedster was. Elke ochtend in het veld verzorgt de prinses haar prachtige gouden haren, en telkens als Koertje begerig een paar van deze mooie haren wil uittrekken, bewerkstelligt ze met een rijmend toverspreukje dat zijn hoedje wegwaait en hij er achteraan moet. Op zeker moment doet Koertje zijn verhaal bij de oude koning. Deze bespiedt de ganzenhoedster, ziet haar praten met Falada, en merkt hoe zij via een toverspreuk de wind kan laten spelen met het hoedje van Koertje. De koning vraagt van de ganzenhoedster tekst en uitleg. Als zij zich beroept op haar belofte om tegenover alle mensen te zwijgen, raadt de koning haar aan om haar leed dan te klagen aan de ijzeren kachel. Dit advies volgt zij op en ze lucht haar hart. De koning luistert mee aan de kachelpijp en komt aldus achter de waarheid. De koning laat de ganzenhoedster weer kleden als een prinses en richt een feest aan. Op dit feest vraagt de koning aan de valse bruid welke straf een bedriegster zou verdienen. Als de kamenier de spijkerton suggereert, wordt dat haar straf. Tot vreugde van iedereen wordt de echte prinses in ere hersteld en trouwt zij met de prins.
Zo verloopt het sprookje van Falada in de Kinder- und Hausmärchen, gepubliceerd onder de titel ‘Die Gänsemagd’ (nr. 89). Het werd in 1815 verteld door Dorothea Viehmann (1755-1815) uit Zwehrn, de belangrijkste informante van de gebroeders Grimm. In de catalogus van Aarne en Thompson is het sprookje van Falada geregistreerd als at 533, ‘The Speaking Horsehead’. De meeste versies van dit sprookje zijn opgetekend in Europa, maar er zijn ook enkele versies bekend uit India, Noord-Amerika en Afrika. In sommige versies van het Falada-sprookje wordt de prinses van haar ogen beroofd en blind achtergelaten in het bos. Later hervindt ze haar zicht als de ogen worden teruggekocht van degene die haar blind had gemaakt. Het Falada-sprookje heeft bepaalde motieven gemeen met de door Adenet le Roi in 1280 bewerkte geschiedenis van Berta, de moeder van Karel de Grote (Berte aus grans piés). Enkele motieven uit het sprookje zijn verder te vinden in de Pentamerone (1634-36) van Giambattista Basile, maar het aldaar gepubliceerde verhaal ‘Le doie pizzelle’ (De twee koeken) vertoont toch bovenal gelijkenis met » Vrouw Holle (at 480) en met at 403, ‘The Black and the White Bride’. In het laatstgenoemde sprookjestype wordt eveneens de verwisseling van de bruid gethematiseerd, evenals in het sprookjestype at 450, ‘Little Brother and Little Sister’. In Vlaanderen is het sprookje van Falada maar één keer gevonden. Uit de mondelinge overlevering zijn ons in Nederland slechts vier versies bekend, alle vier Friese en opgetekend in de jaren zeventig van deze eeuw door Ype Poortinga en Dam Jaarsma bij een drietal vertellers. Slechts bij vertelster W. Visser-Bijma uit Drachten, door Jaarsma bezocht in 1973, draagt het paard de naam Fallada (archief pjmi). De vertelster heeft het sprookje in twee verschillende versies verteld, en telkens laat zich invloed van (een Nederlandse vertaling van) Grimm vermoeden. Bij de conversatie tussen de prinses en Fallada schakelt de vertelster over van Fries proza naar Nederlandse verzen: | |
[pagina 133]
| |
Ach Fallada, dat men je zo wreed liet bloeden.
Ach prinses, dat jij de ganzen moet hoeden.
Vernam je moeder van je nood,
Ze schreide zich voorzeker dood.
Bij de meestervertellers Roel Piters de Jong en Steven de Bruin blijft het paard zonder naam. Het sprookje van Falada is een van de thema's die - naar een ontwerp van Anton Pieck - uitgebeeld worden in het nationale sprookjespark de Efteling in Kaatsheuvel. In het sprookjesboek van de Efteling vertelt Martine Bijl haar versie van het verhaal, die goeddeels overeenkomt met ‘Die Gänsemagd’ uit de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm. De nieuwe versie bevat wel wat meer moderne details, kwinkslagen en commentaartjes. Zo wordt er verteld dat de prinses was uitgehuwelijkt toen de twee koningen een ‘vriendschappelijk partijtje schaak’ hadden gespeeld, waarop als commentaar volgt: ‘Ja, zo ging dat vroeger met koningskinderen en niemand die er wat van zei.’ De dienstmeid die onderweg water moet gaan halen, reageert een stuk brutaler: ‘Doe het zelf, mens!’ Het gruwelijke slot met de spijkerton is aangepast. Als de koning vraagt welke straf een bedrieger verdient, suggereert de pseudo-prinses: naakt in de pek duwen, door de kippenveren rollen en verbannen. Het centrale thema in het Falada-sprookje is het verwisselen van de bruid. Door een harteloze en egoïstische zucht naar macht wordt de ware bruid opzij gezet, zodra zij eenmaal buiten de ouderlijke bescherming komt te staan (de zakdoek met bloeddruppels). Het aanzienlijke meisje wordt veroordeeld tot onaanzienlijk werk, maar zij weet haar lot met waardigheid te dragen. Steun vindt zij bij een magische dier-helper, die haar zelfs na zijn dood trouw blijft. Gewetensvol houdt zij zich aan haar gegeven woord, ook als zij in de gelegenheid wordt gesteld om haar hart te luchten. Zij weet haar kuisheid te bewaren door (met een toverspreuk) de toenadering van de ganzenhoeder af te weren. Haar gouden haren zijn symbool van haar hoge waardigheid. Zoals het een sprookje betaamt, komt aan het lijden van de heldin uiteindelijk een einde: haar ware identiteit komt aan het licht en zij vindt het geluk. De wensdroom van een huwelijk met de prins ging alleen niet meteen in vervulling. theo meder teksten: khm nr. 89; Bijl 1978, pp. 83-88; Poortinga 1977, pp. 69-72. |
|