Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDrie poepen om een koeDrie maaiers uit Duitsland, ook wel aangeduid als ‘poepen’, komen voor het oogstseizoen naar Holland. Ze spreken echter geen woord Hollands en besluiten goed te luisteren naar wat de mensen zeggen. Om beurten zullen ze dan wat van de taal onthouden. Een paar schooljongens komen voorbij lopen en ze merken op: ‘Drie poepen’. De eerste maaier onthoudt dit. Even later passe- | |
[pagina 116]
| |
ren ze een boer die een koe melkt. Die wil echter niet stil blijven staan, waarop de boer haar vermanend toespreekt met de (dialect)woorden: ‘Omme koe’. Dit onthoudt de tweede maaier. Dan passeren ze een boer die net een vore in de akker heeft geploegd en goedkeurend zegt: ‘Dat is recht’. Deze zinsnede wordt door de derde maaier onthouden. Na verloop van tijd bereikt het drietal een dorp waar zojuist een moord is gepleegd. Er is een volksoploop en men vraagt de vreemdelingen of zij misschien weten wie dit op zijn geweten kan hebben. De eerste maaier antwoordt automatisch: ‘Drie poepen’. ‘Maar dat zijn jullie zelf’, merkt de menigte op: ‘Waarom hebben jullie dat gedaan?’ De tweede antwoordt: ‘Omme koe’. Vanuit de menigte wordt nu opgemerkt dat ze voor die misdaad opgehangen zullen worden. ‘Dat is recht’, zegt de derde maaier. Kort daarop wordt het drietal opgeknoopt.
Aldus is het verhaal in 1900 opgetekend door C. Bakker te Broek in Waterland (Collectie Bakker, archief pjmi). De hier weergegeven versie is in hoge mate representatief voor de versies die in Nederland de ronde hebben gedaan in de mondelinge overlevering. Het verhaal behoort tot het genre van de humoristische sprookjes, en is slechts één van de talloze ‘grappen’ over domme poepen (hannekemaaiers, bovenlanders) die in het verleden hebben gecirculeerd - de verhalen zijn enigszins vergelijkbaar met de huidige belgenmoppen (vergelijk ook » Maankaas). Zowel de verhalen over domme poepen als over Belgen verschaffen vertellers en luisteraars een aangenaam gevoel van intellectuele superioriteit. In 1911 tekende C. Bakker het verhaal nogmaals op bij veehouder Jan Lof uit Zuiderwoude. Deze boer vertrouwde de verzamelaar toe dat hij deze Duitse maaiers altijd in de maling probeerde te nemen, wat ook meestal lukte, omdat ze zo dom waren. De domheid van de Duitse maaiers zal - evenals die van de Belgen - uiteraard met een korreltje zout genomen moeten worden; in werkelijkheid gaat het om de taalproblemen tussen de Nederlandse boeren en de Duitse knechten. Er zijn op dit punt wel meer grappen over poepen opgetekend waarvan de pointe in feite berust op taalproblemen (Sinninghe 1943a, nr. 1697*: Andere Missverständnisse, weil der Fremdling die holländische [friesische] Sprache nicht versteht). Het verhaal over de drie poepen is in Nederland en Vlaanderen veelvuldig opgetekend, in Nederland vooral in het noorden. Alleen in Friesland al is het deze eeuw ruim twintig keer uit de mondelinge overlevering genoteerd. Maar ook internationaal gezien kent het verhaaltype een ruime verspreiding over Europa, met een piek van 86 optekeningen in Ierland. Het verhaal is ook meeverhuisd met de kolonisatie van Zuid-Afrika en de Nieuwe Wereld: we vinden het eveneens terug in Canada, de Verenigde Staten, Chili en Puerto Rico. In de catalogus van Aarne en Thompson is het internationale type geregistreerd als at 1697, ‘We Three; For Money’. Het ligt voor de hand dat per land de taalproblemen verschillen: de Walen spreken geen Vlaams, de Serviërs spreken geen Turks, de Duitsers spreken geen Pools, enzovoort. Het verhaal was al in de middeleeuwen bekend, en heeft toen vooral als exempel in de preek gefungeerd. De oudste versie dateert uit de 14e eeuw en staat in het Latijn opgetekend in het Summa praedicantium van de Britse dominicaner monnik Johannes de Bromyard. Hij vertelt hoe drie mannen uit het kanton Wallis (in het zuiden van Zwitser- | |
[pagina 117]
| |
land) Engeland bezoeken, maar de taal niet machtig zijn. Zij memoriseren lukraak wat woorden die zij opvangen. Als zij door de rechter worden beschuldigd van diefstal, bekennen zij met hun antwoorden schuld: ‘Drie Wallisers’ (lett. Nos tres Wallenses), ‘Voor geld’ (Propter denarium in bursa) en ‘Dat is recht’ (Iustum est). Dan wordt het drietal opgehangen. Bij wijze van moraal voegt de auteur hier in het algemeen aan toe: Uit diens gedrag blijkt maar weer eens hoe onnozel van verstand de mens is (‘Quo facto patuit, quam stultus factus est omnis homo a scientia sua’). In zijn catalogus Index exemplorum heeft Tubach het verhaal als exempel geregistreerd onder nr. 5196: ‘Wallisians accused of theft’. In bepaalde gevallen is de versie van een sprookje zoals die door de gebroeders Grimm is gepubliceerd, sterk bepalend geweest voor de manier waarop het verhaal later in de mondelinge overlevering is voortverteld. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het verhaal van de » Bremer stadsmuzikanten. Voor het verhaal over de drie poepen geldt, althans in Nederland, het tegendeel: de Grimm-versie (‘Die drei Handwerksburschen’, nr. 120) is nauwelijks aangeslagen. Het verhaal over de drie poepen staat welbeschouwd nog steeds dichter bij de 14e-eeuwse versie van Bromyard. Het verhaal verloopt bij de gebroeders Grimm namelijk aldus: drie handwerkslieden trekken erop uit op zoek naar werk. Onderweg ontmoeten ze de duivel, die hun rijkdom belooft als ze doen wat hij zegt. De duivel bezweert dat het hem niet om hun zielen te doen is. Als hun iets gevraagd wordt, moeten ze achtereenvolgens telkens zeggen: ‘Wij alle drie’, ‘Voor geld’ en ‘Dat is juist’. In een herberg hebben de handwerkslieden aanvankelijk succes met hun ingestudeerde frasen. Maar zodra er een onderzoek komt nadat de herbergier een rijke koopman heeft vermoord, verklaren de drie handwerkslieden zich met hun uitspraken in feite schuldig: zij drieën hebben de koopman vanwege van zijn geld vermoord. Door deze bekentenis dreigt het drietal de doodstraf te krijgen, maar juist op tijd arriveert de duivel in een koets om genade te vragen en de drie handwerkslieden toe te staan om de waarheid te spreken. Nu komt uit dat de herbergier de dader is. Hij wordt onthoofd. De duivel heeft de ziel die hij hebben wilde en hij voorziet de handwerkslieden een leven lang van geld. De eerlijkheid gebiedt te melden dat de gebroeders Grimm hier twee verhaalversies in elkaar hebben gepast en er één vertelling van hebben gemaakt. Het sprookje van de drie poepen wordt hier feitelijk ingebed in een aanverwant sprookjestype dat bekend staat als at 360, ‘Bargain of the Three Brothers with the Devil’. De variaties die voorkomen in de 19e- en 20e-eeuwse mondelinge verhalen over de drie poepen zijn tamelijk marginaal. Regelmatig is het geen boer die een vore ploegt, maar een timmerman die langs een geschaafde of gezaagde plank kijkt en zegt: ‘Dat is recht’. Soms vinden de poepen zelf een lijk en gaan daarvan aangifte doen, waarna ze zichzelf beschuldigen. Het verhaal eindigt niet altijd met de doodstraf, maar soms met een gevangenisstraf. theo meder teksten: Jaarsma 1952, p. 186; Jaarsma 1987, pp. 48-49; khm nr. 120; Poortinga 1976, p. 292. |
|