| |
| |
| |
Kapittel III.
Een post van 7 zwarten. - St-Maria Berghe. - Onbeschroomdheid der jonge negers. - Zeden der Bayanzi. Protestantsche missie - Het hout van den Congo. - Met de zweep. - Menschlievendheid der Bangola. - Waar de neger den blanke beet neemt.
Wij reizen zoo snel, dat wij weldra den post van Lukassu bereiken, van wiens stichting ik vroeger gesproken heb. Verleden jaar, bij onzen doortocht in die streek, hadden de heeren Le Marinel en Michaux daar zes zwarte soldaten aan land gezet, onder het opzicht van eenen neger der zeekust, Domingo geheeten. Deze lieden, enkel voorzien van eenige balen koopwaren, hadden bevel ontvangen om eenen post op te richten en er zich met den aankoop van ivoor bezig te houden. Er was hun eene goede belooning beloofd, indien de onderneming gelukte.
En welk was de uitslag? De post, schoon en ruim aangelegd, prijkt met lieve huizekens
| |
| |
van stampaarde, die netjes gewit zijn. De soldaten en hunne vrouwen bewijzen genoeg, door hun gezond voorkomen, dat de levensmiddelen hun niet ontbroken hebben. Het ivoor hebben zij voor niets, dank aan hunne uitmuntende europeesche karabijnen. Op het vederhars, dat zij den inlanders afkoopen, winnen zij dertig ten honderd: zoodat deze zwarten, met dienst te bewijzen aan den Staat, en meer zelfs dan men van hen verwacht had, hunne eigene zaken nog uitmuntend doen vooruitgaan.
Den 19 mei komen wij aan bij onze medebroeders te Sinte-Maria Berghe. De H.E. Overste beslist dat wij bij hen eenen boot zullen afwachten die, den Congo opvarende, ons naar Nieuw-Antwerpen zal brengen.
Telkens ik te Berghe voorbijkom, en dit is nu reeds de vierde keer, heb ik het geluk er een nieuwen vooruitgang waar te nemen. Ditmaal vinden wij het huis voor de Zusters bestemd, met al zijne aanhoorigheden, geheel en al afgebouwd. Daarenboven, bij middel van steenen uit de rivier gehaald, bouwt men thans een ruim magazijn, sterk genoeg om eeuwen lang te staan. Eindelijk, de onvermoeide pogingen door onze confraters aangewend om hunne negerkens degelijk te onderwijzen, zijn met den besten uitslag bekroond. Die kinderen zingen
| |
| |
de Mis met eene onberispelijke eenheid. Vele van hen kunnen niet alleen al hunne gebeden, maar zelfs den ganschen catechismus opzeggen zonder een woord te missen. De meisjes trachten vurig naar de komst der Zusters, die hunne opvoeding zullen voltooien. Van dan af zal het christen dorp nevens de residentie door het huwelijk van verschillende paren tot stand gebracht, duidelijk toonen welke wonderen het geloof in de herten van deze zoo diep bedorven inboorlingen kan te weeg brengen.
Terwijl wij op den stoomboot wachtten, bracht ik mijnen ledigen tijd door met eenen weg te banen van het huis der Zusters tot aan de rivier. Dit was een lastig werk, want er viel een nogal steile helling effen te maken, bewassen met boomen en allerlei struikhout. Doch mijne kleine arbeiders legden zulken grooten iever aan den dag, dat het werk flink moest vooruitgaan. Twee hunner, niet van de grootsten, randden met hunne bijltjes een dikken boom aan, waarvan het hout zoo hard is als ijzer.
- Laat dien maar gerust, kinderen: gij krijgt hem nooit geveld.
- Vader, dezen keer zult gij gelogen hebben!
Op zeven dagen hadden zij hunne taak zoo meesterlijk volbracht dat geen enkele wortel in den grond bleef steken. Gedurende hun werk
| |
| |
had een der twee eene tamelijk groote slang gevangen, en, zonder zich in het minst te bekommeren om den schrikkelijken angel van het beest, zijne huid netjes afgestroopt om het te koken, alsof het eene gewone paling geweest was.
Hier zag ik nog een ander staaltje van de ongelooflijke stoutmoedigheid dezer kinderen. Terwijl men de nuttelooze takken in den stroom wierp, viel er een bijl in het water. Aanstonds springen tien knapen tegelijk in de rivier, en duikelen onbeschroomd, meer dan tien meters diep, elkander uitdagende, om het eerst de bijl te vinden. Eensklaps galmt er een kreet. Door het lawijd uitgelokt, komt een overgroote krokodil op het water aangedreven, den gunstigen oogenblik afloerende om een der kinderen te happen. Doch deze, zonder de minste vrees te laten blijken, zwemmen haastig naar den oever, waar zij met steenen het gedrocht op de vlucht drijven.
Eindelijk op den zondagmorgend, komt de Stanley, van Leopoldville teruggekeerd, voor de missie aanleggen. Ofschoon er reeds tien blanken en tweehonderd zwarte soldaten aan boord zijn, biedt de kapitien ons eene kajuit aan; hij gaat opvaren tot aan de Watervallen, zegt hij, en onderwegen te Nieuw-Antwerpen stilhouden.
| |
| |
Wij zullen enkel van de bijzonderste voorvallen der reis melding maken.
Van Sinte-Maria Berghe af zijn de beide oevers van den stroom bewoond door de Bayanzi. De vloed wordt allengs breeder en breeder, tot aan het dorp Tchumbiri, waar hij twee duizend meters in de breedte meet. Dan wordt hij op eens zoo wijd, dat men de oevers uit het gezicht verliest; hier zou men den Congo voor eenen zeearm aanzien, ware het niet dat hij langst alle kanten met menigvuldige eilandjes bezaaid is. Deze eilandjes, bedekt met reusachtige boomen en met ondoordringbaar struikgewas omzoomd, gelijken van ver aan wondergroote ruikers, die op het water schijnen te liggen.
De Bayanzi, wier hutten, schier in eene onafgebrokene reeks, voornamelijk den linkeroever van den stroom bedekken, zijn struische kerels, hoog van gestalte en breed van schof. Hun hoofdhaar is zeer kunstig in de goeste van allerlei wondere gedaanten opgedaan. Hunne huid is ook met zeer verschillende figuren geprikt, en in zekere gelegenheid verven zij hun lichaam gansch of gedeeltelijk naar zonderlinge goestingen en met menigvuldige kleuren. Een schort, doorgaans van europeesche stof, hangt aan de lenden tot op de knieën. Hunne wapens zijn het mes, de
| |
| |
lans, de werpspies en het geweer met vuursteen, of soms met slaghoedjes.
Een walgelijke veelwijverij is bij hen de algemeene regel van het huwelijksstaat. Zoohaast een dezer negers geld genoeg heeft, neemt hij eene vrouw meer bij die, welke hij reeds bezit. De jongens, uit die vereenigingen gesproten, gaan het getal zijner krijgsmannen vermeerderen, de meisjes zullen eene kostelijke koopwaar zijn. Dat er in zulke omstandigheden geen sprake kan zijn van huiselijken geest, behoef ik niet te zeggen. De vader trekt zich zijne dochters maar aan wanneer zij oud genoeg zijn om verkocht te worden. Zijne zonen, zoolang zij te klein zijn om de wapens te dragen, vergezellen hem naar de markt, op de jacht en op de vischvangst, leeren aldra koppigen palmwijn drinken, en, vóórdat zij tien jaar oud zijn, stelen zij gelijk de raven. Dikwijls gebeurt het dat die jonge snaken met hun drijen of vieren ver het woud in trekken en daar eene week lang leven van ratten, muizen, rupsen, wilde vruchten, zonder dat hun vader zich eenigzins om hunne afwezigheid bekommert.
Daar de man nooit werkt, moet de vrouw niet alleen het huishouden doen, maar ook al het akkerwerk verrichten. Bovendien krijgt zij schier elken dag eene duchtige rammeling, en het is derhalve niet te verwonderen dat zij hare
| |
| |
familie weinig of geene genegenheid toedraagt. Zij verzorgt haar klein kind enkel uit ingeschapen natuurlijke neiging, juist gelijk alle redelooze dieren doen, maar zoohaast de kleine alleen kan loopen, bekreunt zij zich niet meer om hem. Zoo lang het wicht de moederlijke zorgen volstrekt niet kan ontbeeren, neemt zij het mede naar het veld waar zij werkt; het kindje is scherlings op hare heup of soms op haren rug gebonden bij middel van een breede strook lijnwaad die haar eigen lichaam omgordt en waaruit enkel het hoofd van den kleine te voorschijn komt. Niets is zoo deerlijk om te zien als dit arm wichtje, aldus ombermhertig vastgebonden en genoodzaakt iedere beweging zijner slavende moeder eveneens te maken, terwijl zijn hoofdje gedurig weg en weer schommelt gelijk de slinger van een uurwerk.
Wij houden stil te Bolobo, niet ver van de protestantsche missie van M. Grenfell, gansch op zijn europeesch gebouwd. De huizen, welke men uiteen kan nemen, zijn uit Engeland gekomen, evenals de meubelen, wat uitermate moet gekost hebben. Die heeren bezitten twee stoombooten, waarvan de nieuwste, The good will, die 250,000 fr. gekost heeft, op stapel staat: de as van het stoomtuig is beschadigd en moet hersteld worden. De werf waar dit werk geschiedt
| |
| |
is ontegenzeggelijk veel gerieflijker dan die van andere maatschappijen en die van den Staat. Het vaartuig, uit het water komende, wordt op schenen tot onder een afdak gebracht, dat met geslagen plaatijzer gedekt is en de werklieden tegen de brandende zonnestralen beschut.
De volgende post waar wij aankomen, Lukolela geheeten, is beroemd om den uitmuntenden tabak die er gewonnen wordt, en voor het hout dat men van daar tot Leopoldville toe verzendt, en dat zoo wel dient tot timmerhout als tot het herstellen der schepen.
Dit hout wordt te Lukolela gehakt en gezaagd door eenen ploeg zwarten die onder het bevel van eenen blanke staan. Men vindt er in overvloed platanen, rood en wit trekhout, mahonieboomen, pokhout en vele andere soorten, die den schrijnwerkers allerbest te pas zouden komen, maar te zwaar zijn om met de schors aan in vlotten vervoerd te worden. Zoodra de ijzerenweg af is, zal men de zagers vervangen door een stoomtuig, om stukken te kunnen leveren die juist op de maat gezaagd zijn.
De kostelijkste van al deze houtsoorten, rood van kleur en hard als ijzer, ontmoet men overigens overal op de beide oevers van den stroom. Men heeft ze gebruikt om den spoorweg met staketsels te omheimen, en dit paalwerk wederstaat allerbest aan het daveren der zwaarste
| |
| |
stoomtuigen en is volkomen tegen de mieren bestand.
Den 10 juni zijn wij te Ngombe, eenen staatspost bediend door den dapperen heer Poncelet, die ons groenten en vruchten in overvloed bezorgt. Verder, langs den rechteroever voorbij de fransche missie van Sint-Lodewijk varende, bemerken wij dat het water van den Congo gansch geelachtig wordt, wat toe te schrijven is aan de drabbige rivier Ubanghi, die hier in den grooten stroom loopt. Daarna stoomen wij voorbij het oefeningskamp van den Evenaar, waar de goede doktor Reusens ons van verre met trillende stem een vrolijken goeden dag toeroept. Den 11 juni bereiken wij Coquilhatville eenen staatspost die reeds menigen keer door verschillende reizigers beschreven is. Ik zal daar dus niets anders over zeggen tenzij dat, dank aan de overvloedige regenvlagen, die het land, besten aangespoelden grond, ongelooflijk vruchtbaar maken, ik nergens een zoo weelderigen oogst gezien heb, en dat de levensmiddelen uitermate goedekoop zijn. Daarenboven vindt men in de bosschen van den omtrek kopalgom en vederhars in overvloed.
Hier moet ik een koddig voorval vertellen, waarvan ik getuige was. Eenige uren vóór onze aankomst te Coquilhatville, werd een der soldaten
| |
| |
die wij aan boord hadden, betrapt op het stelen van suikergoed, en, om tot voorbeeld voor de andere te dienen, met eenige zweepslagen gestraft. Denzelfden dag, toen wij ons op den staatspost bevonden, brachten de dienaars onzen kapitein een zijner mannen aan, die zich insgelijks aan verscheidene diefstallen had plichtig gemaakt. - Wat! twee op eenen dag, riep de goede Hopperath, dat gaat over zijn hout! Dat men deze eens duchtig kastijde! - De soldaat die het bevel moet uitvoeren, neemt zijne roede en dwingt den veroordeelde zich op den grond uit te strekken; maar welke was de algemeene verwondering niet, toen men zijn lijf vol wervels en striemen zag, versche merkteekens van de zweepslagen die hij kortelings gekregen had; er viel niet te twijfelen of de dief van dezen avond en die van 's morgends was een en dezelfde schurk! Wat moet men daaruit besluiten? Of wel wat dat de ingeboren neiging tot diefstal bij de negers sterker is dan de vrees voor de kastijding, of wel dat, ten gevolge der gewoonte, de zweep hun zooveel zeer niet doet als men wel zegt.
Den 13 juni wordt het anker geworpen aan de monding der rivier Lulanga, op het gebied der Bangala, waar er een hollandsch handelshuis is, dat over twaalf jaar gesticht werd, en
| |
| |
eveneens een kleine staatspost. Dit dorp is de geboorteplaats van verschillige onzer houtkappers en van den roerganger, die reeds twee jaar op den Stanley in dienst is. Zijne vrouw is hem op al de reizen gevolgd. Aan wal gekomen, wordt de trouwe echtgenoote verwelkomd door al de leden harer familie, die naar het strand waren toegesneld om haar na zulke lange afwezigheid te omhelzen. Dit geschiedt met zich wederzijds de twee armen eerst om de middel en daarna om den hals te slaan. De vrienden en kennissen moeten zich bij een eenvoudigen handdruk bepalen. Het zusterken der vrouw, nog schier een kind, komt met open armen afgeloopen, werpt zich om den hals der reizigster, omhelst haar langen tijd en zet zich eindelijk scheerlings op de heup harer zuster, die zij niet meer verlaat. Daarna komt de oude moeder van den roerganger door vreugdekreten en tranen hare uitbundige blijdschap over de terugkomst van heuren zoon te kennen geven, en heel het dorp neemt deel in het geluk van het grootje. Het schijnt dus dat deze Bangala, wat de menschlievendheid betreft, veel verschillen van de Bayanzi, waar ik daar even van sprak.
Terwijl men bezig is met den noodigen voorraad van brandhout en mondbehoeften op te
| |
| |
doen, begint er eensklaps een zoo ijskoude wind te blazen, dat iedereen zich haast de warmste kleederen aan te trekken die hij vinden kan, om zich te beschutten tegen de koude, die door merg en beenderen dringt. Dit zonderling voorval bevreemt ons des te meer, daar wij reeds sedert verscheidene dagen den Evenaar voorbij zijn en wij ons bijgevolg in het noordelijk halfrond bevinden, waar het nu zomer is. Over twee dagen, onder den Evenaar zijnde, hadden wij den winter van het zuidelijk halfrond, en toen was het zoo heet dat wij naar wat lommer en een koel windje snakten. 't Is alsof men te Brussel in juni zou gaan schaatsen rijden en dat de hondsdagen in december zouden komen.
Toen men het anker ging lichten om te vertrekken, bemerkte men dat de roerganger nog niet op zijnen post was. Den soldaat, die hem ging roepen, antwoordde hij dat hij ziek was en derhalve niet in staat om de zes maanden uit te doen waartoe hij zich verbonden had. De kapitein, niemand anders hebbende om hem te vervangen, deed zeggen dat, zoo de kerel niet seffens afkwam, het geheele dorp en de hoofdman eene voorbeeldige straf zouden krijgen. Op die bedreiging komt de overste zelf onzen roerganger aan boord brengen. Deze gaat zich aan het roer plaatsen, alsof er niets gebeurd was, en het schip
| |
| |
stevent met vollen stoom weg. Tien minuten later varen wij voorbij een dicht met kreupelhout begroeid eiland. Op eens springt de schelm onverhoeds in den stroom, en zwemt als een visch naar het eiland en verdwijnt in het struikgewas. Hem daarin gaan opzoeken is niet doenlijk. Ook ziet de kapitein van alle vervolging af, en, 't enden raad, gaat hij zelf aan het roer staan. Op denzelfden oogenblik zien wij een schuitje van het dorp uitvaren naar het eiland waar de vluchteling zich stilhoudt. Nu is de zaak duidelijk: op den laatsten oogenblik is de deugniet met zijne familie overeengekomen dat hij op de aangewezene plaats in het water zal springen en zij hem moeten komen halen. Nog eens te te meer heeft de neger den blanke beetgenomen.
s'Anderendaags hadden wij een tegenslag van soortgelijken aard in het dorp Bolombo, waar wij stilhielden om stookhout op te doen. De helft der hutten waren verlaten en de levensmiddelen kostten peperduur: vijf en twintig frank eischte men voor eene geit. Vele dezer Bangala zijn vroeger twee of drij jaar in dienst van den Staat geweest, de eenen op de stoombooten, de anderen in de werkplaatsen, en nu brengen zij hunnen tijd door met te luierikken en te lanterfanten, totdat de loon die zij verdiend
| |
| |
hebben geheel zal opgesmuld zijn. Ook is het te vergeefs dat onze kapitein zijn best doet om er eenigen voor een nieuw termijn aan te werven. Daarenboven zijn zij bang om dienst te nemen op den Stanley die doorgaans op den Kassaï vaart, ver van hun geboortedorp, terwijl de Ville d'Anvers en de Ville de Bruges, voornamelijk tusschen de streek der Bangala en de Watervallen reizende, aan de matrozen meer gelegenheid verschaffen om van tijd tot tijd hunne familiën weder te zien.
|
|