| |
| |
| |
Derde deel.
Van Luluaburg naar de kust, heen en weer.
Kapittel I.
Eene vooringenomenheid der zwarten. - Invloed van pater Cambier. - Uitwerksels van den Malafu. - Dansen van verschillenden aard. - Muziekspeeltuigen. - Twee wondervruchten uit Brazil overgeplant.
Den 10 april vertrek ik met Pater Cambier, den rechter de Saegher, en tweehonderd dragers, mannen en vrouwen.
Ik neem twee mannen en twee vrouwen van de zending mede, om hun Neder-Congoland te laten zien; ik wil hun eene grove dwaling benemen waarin zij verkeeren nopens het gedrag dat de blanken ginder houden jegens de negers. Die dwaling heeft nochtans een zekeren grond. Men ziet dikwijls talrijke troepen verloste sla- | |
| |
ven voorbijtrekken, welke men aan de Araben ontrukt heeft. Deze menschen worden in het een of in het ander kamp, nabij de kust, in den wapenhandel geoefend, en daarna naar verschillende posten gezonden. Hun dienst duurt zeven jaren. Daaruit volgt dat zij niet in hunne geboortestreek terugkeeren voordat die tijd verloopen is. Hieruit besloten de negers van Luluaburg dat hunne vrijgemaakte landgenooten alleenlijk zoo ver weggevoerd worden om door de blanken opgeëten te worden. Daarom vooral neem ik vier zwarten mede, die later de waarheid zullen kunnen getuigen. Indien ik hen het toekomend jaar frisch en gezond terugbreng, dan zullen hunne landgenooten alle vrees laten varen, en de zendelingen van Luluaburg zullen onder hun volk gemakkelijk mannen vinden, die bereid zijn om tot boden te dienen naar de verst afgelegen posten, en arbeiders voor het stichten van nieuwe zendingen.
Reeds van de eerste dagen onzer reis bemerken wij dat al de opperhoofden der streek, groote en kleine, de vrienden zijn van Pater Cambier. De mannen van Nganga-buka (Pater Cambier), zegde ons een dier hoofdmannen, Kalambaï genoemd, zijn altijd welkom bij ons, zij bestelen ons niet, zij betalen met nauwgezetheid al wat zij koopen; hun meester bemint
| |
| |
de zwarten. En Kalambaï schenkt ons gulhertig eieren, hoenders, geiten en uitmuntenden palmwijn.
De palmwijn dezer streek verschilt van dien der andere gewesten door eene zekere bitterheid, waar men zich weldra aan gewent. Volgens den uitleg welken men ons gaf, komt die smaak voort van eene schors die wonderwel op kinabast trekt; ja, het zou mij niet verwonderen dat het echte kinabast was. De smaak is volslagen dezelfde; wat meer is, de inboorlingen beweren dat, zoo de malafoe, zuiver gedronken, te koud is voor de ingewanden, wanneer men door het gaan verhit is, het inmengen dezer schors alle gevaar voor buikpijn en koorts wegneemt.
Tegen den avond geeft dezelfde hoofdman Kalambaï aan zijn volk bevel de komst van Ngangabuka te vieren door een luisterrijk concert en eene danspartij. Het concert bestaat in een helsch geraas van trommen, pauken, horens, bellen, enz. Een echt ketel- en kattenmuziek, dat hooren en zien er u bij vergaat! Het dansen! Een akelig rondspringen van raasbollende duivels, en dikwijls een walgelijk vertoon der geilste buitensporigheden.
Zonder dansen kan men in Afrika geen feest vieren. In Sint Josef, te Luluaburg, is het flikkerbeenen het grootste verzet der lieden van Pater
| |
| |
Cambier. Maar elk onbetamelijk gebaar, elk onzedig woord is streng verboden. De dansers, verdeeld in drij verschillende groepen, mannen, vrouwen en jonge dochters, huppelen en springen twee, drij uren lang, vroolijk rond, bij het geklank der schalmeien en der marimba, congoleesche mandolijn.
Gansch anders zijn de dansen welke de heidenen uitvoeren in den lichten maneschijn, binst de koele, sterrige nachten der keerkringen. Mannen, vrouwen, jongens en meisjes dartelen er onbeschaamd dooreen. Het spel begint met eene oefening op de plaats waar men staat en waarbij de maat langzaaam geslagen wordt door trommels en bellen. Dit soort van voorspel is een ware, zoogezegde dans van den buik, met zonderlinge trekkingen, een gelijkmatig, golvend op- en neergaan van schouders en lendenen, eene beweging die al de spieren des lichaams, van den hals tot de voeten, in werking brengt, Doch weldra spelen de instrumenten hoe langer hoe sneller, en hun geraas wordt door de dansers en danseressen begeleid met oorverscheurende kreten. Nu is het gedaan met den stillen dans, indien ik hem zoo mag noemen, die meest bestaat in kunstmatige lichaamsoefeningen. Mannen en vrouwen slingeren als duivels dooreen, met eene vlugheid die gedurig
| |
| |
toeneemt, naar gelang de speeltuigen de maat versnellen. Terwijl allen tegelijk malend en zwierend ronddansen, draait nochtans afzonderlijk iedere danser duizelig gezwind op de hielen om, de armen ten hemel opgeheven, en onder 't uitbalken van een afgrijselijk gehuil. Dit helsch leven duurt zoo lang, totdat al de dansers, uitgeput van vermoeienis, op den grond neerstorten.
Wanneer de dans door een albino of witteling bestierd wordt, gelijk het bij Kalambaï het geval was, dan is het schouwspel nog verschrikkelijker. Deze kerels worden in eere gehouden, juist omdat zij wanschapen zijn en een terugstootend voorkomen hebben. De hoofdmannen zoeken ze op, om hunne dansen door hen te doen voorzitten, en om het gemeen volk, daar zij zich ook met hekserij bezighouden, door hunne tooverstukken schrik aan te jagen. De witteling, gesproten uit een neger en eene negerin, is bleekgeel van kleur, de oogen zijn rood, het haar en de wenkbrauwen ros. De verschillende kleuren, waarmede hij zich doorgaans beschildert, geven hem een nog afzichtelijker uiterlijk.
De dansen in Afrika zijn niet overal vergezeld van de wilde buitensporigheden welke ik beschreven heb, van die schaamtelooze losban- | |
| |
digheid die een deftigen man walg inboezemt. Ik heb er bij de Bangala van Opper-Congo gezien die zeer zedig en tevens goed geregeld waren. Mannen en vrouwen, in een wijden cirkel geschaard, huppelen en trippelen ter plaats waar zij staan, terwijl zij al zingende op maat in hunne handen klappen. Van twee tegenovergestelde punten des cirkels komt éen man en éene vrouw vooruit, om zich gezwind een oogenblik voor elkander te plaatsen, en wederom even snel naar hunne plaats terug te keeren. En dat spel duurt zoo lang totdat al de dansers zich op hunne beurt vertoond hebben aan de menigte die hen toejuicht.
De speeltuigen, bij zulke gelegenheden in gebruik, zijn zeer verschillend. Ik beken dat ik niet bekwaam ben om over hunne welluidendheid te oordeelen, noch om ze voldoende te beschrijven; de liefhebbers kunnen er in onze verzameling te Scheut eenige gaan bewonderen. Het eenvoudigste van allen, dat in de streek der rivier Sankuru zeer gemeen is, bestaat enkel uit een snaar, gespannen op eenen boog. Wanneer men deze snaar met een houten strijkstok doet trillen, terwijl men haar bovenste gedeelte met den mond nijpt en drukt, dan brengt het tuig eenige klanken voort, die echter van den hoofdtoon weinig afwijken, en niet ver hoorbaar zijn. Onze toonschaal wordt voort-
| |
[pagina t.o. 272]
[p. t.o. 272] | |
De E.P. De Deken, Zusters van Liefde en christenen.
| |
| |
gebracht door een speeltuig dat aan Neder-Congo eigen is. Dit ding bestaat uit een houten kast, soms eenvoudig uit een uitgehaalde kauwoerde, die tot klankbodem dient; daarop ligt een drijhoek, waarover eenige ijzeren plaatjes gespannen zijn, die er bij middel van zeer dunne staafjes van gevlochten ijzerdraad aan vast zijn. Wanneer men deze toetsen met de vingeren doet trillen, bekomt men klanken, die volkomen aan de verschillende trappen onzer toonladder beantwoorden. De negers bespelen dit tuig zelfs als zij op reis zijn; zij houden de kist met twee handen vast, terwijl zij met de duimen de toetsen tokkelen.
Op het tijdstip waarop wij onze reis naar de verafgelegen zee aanvangen, hebben de ananassen hunne volle rijpheid bereikt. Men meent in Europa deze uitmuntende vrucht te kennen, die een inheemsch gewas der heetste keerkringslanden is. Maar welk verschil tusschen de kwijnende koningsappelen onzer broeikassen, en die welke men hier in 't wild onder de schaduwe der bosschen aantreft! Deze laatsten, wier liefelijken geur men twintig meters ver gewaar wordt, overtreffen zelfs de ananassen die de negers in het open veld planten, en waarmee zij de wegen hunner hoven omzoomen. Zulks is overigens het geval met het meerendeel der vruchten van deze streken: als zij in de lommer rijp geworden zijn,
| |
| |
zijn zij veel sappiger, en behouden langer hun aangenamen, fijnen smaak.
De ananas is eene blijvende en krachtige plant - bijna een boom in Congo - wier stengel opzwellend tot eene vrucht wordt, samengesteld uit een groot getal vleezige vakken, die platte, zwarte zaadjes bevatten. Men raadt aan die kernen zorgvuldig weg te werpen: doctor Sims beweert dat zij dikwijls den rooden loop veroorzaken. Men heeft zelfs gezegd dat de ananas de koorts teweegbrengt. Mij dunkt dat deze gezegsels overdreven zijn. Maar het gebeurt dat, verhit zijnde van het loopen, met langen tijd in bosschen en kanten ananassen te zoeken, of met die kostelijke vrucht op verafgelegen markten te gaan koopen, men te haastig en onvoorzichtig eene vrucht begint te eten, die uiterst aanlokkelijk is door hare frischheid. Dan, ongetwijfeld, kan haar koud sap, in een verhit lichaam ingeslorpt, soms huiveringen verwekken, en zelfs koortsen veroorzaken; maar moet men die slechte gevolgen aan de ananas toeschrijven?
De bladeren, die zeer taai en op de kanten met schrikkelijke doornen gewapend zijn, worden meer dan een meter lang. De inboorlingen trekken er vezels uit, welke zij gebruiken om koordjes, en zelfs stoffen voor kleederen te maken.
De ananas wordt voortgeteeld op natuurlijke of
| |
| |
kunstmatige wijze, bij middel van de loten die op de kanten der plant uitschieten of wel van de kroon die op de vrucht zelve wast. Men behoeft het een of het ander dezer uitspruitsels slechts op den grond te werpen, om het weldra wortelen te zien schieten.
De koningsappel, evenals het meerendeel der voedende planten die in Afrika gewonnen worden, komt uit den vreemde voort, en is door amerikaansche slavenschepen ingevoerd. Dit bewijst genoeg dat deze vrucht in Congo nog niet lang bestaat. Toch vindt men haar tot diep in het binnenland, op de oevers van het meer Tanganika, in de streken besproeid door de rivieren Uelle en Ubangi. Dichte struiken ervan, onder het loover der bosschen verborgen, waar zij bovendien door het kreupelhout overschaduwd worden, groeien vooral in groote menigte en verward dooreen op de oevers der rivieren en langs de wegen die door de karavanen begaan worden. De reden hiervan is dat de neger, in het algemeen te lui zijnde om eene vrucht te planten die hij enkel voor eene lekkernij houdt, zich tevredenstelt met ze te plukken, en de zorg om haar voort te kweeken aan de natuur overlaat. Nu, gelijk ik gezegd heb, is er geen gewas dat gemakkelijker voortgeplant wordt, want de mensch heeft niets anders te doen dan de kroon of de zijscheuten
| |
| |
weg te werpen. Door de regens of den wind meegesleept, blijven die weggesmeten uitspruitsels aan de heesters haperen, schieten er wortel, en hunne vruchten, rijp geworden, vallen op den grond, en brengen alzoo dichte struikbosschen voort, die met hunne schrikkelijke doornen alle dieren verhinderen er in door te dringen.
De papayaboom, wiens vrucht insgelijks uitmuntend en vooral zeer gezond is, komt, evenals de ananas, van Brazilië. Dat deze boom zoo gemeen niet is als de koningsappel, bewijst dat hij later is ingebracht. Het is in Neder-Congo, op de boorden van den stroom, in de nabijheid der verblijfplaatsen van blanken, dat hij het meest verspreid is. De negers beginnen hem echter ook in hunne dorpen te kweeken. De papayaboom, van vijf tot tien meters hoog, groeit geerne alleen, ten einde van alle kanten de stralen der zon te krijgen. De stam, van een los en week hout, heeft eene kruin van zeer groote bladeren, wier stengels een meter lang zijn. Tusschen die bladeren prijken geelachtige bloemen, die een aangenamen geur verspreiden, en wier sap eene menigte bieën, vlinders en kolibris aanlokt. De vrucht, met zeer korten steel aan den stam zelven vast, is groen of geel, zoo groot als een meloen, waarvan zij ook den smaak heeft als zij goed rijp is; maar zij bevat meer suiker. Men kan het vleesch met
| |
| |
eenen lepel eten, zoodanig dat er slechts een dun pelleken van overblijft. De pitjes, uiterst talrijk, zijn zwartachtig, en zoo groot als grauwe erwten. Wanneer men er op bijt, hebben zij den smaak van kers, maar men zegt dat zij zeer ongezond zijn.
Een papayaboom kan tien jaren lang vruchten dragen, maar na een jaar of zes verliezen deze veel van haren smaak.
De jonge planten dragen van haar eerste jaar af. Men heeft er dus groot voordeel bij, de oude boomen uit te roeien, wier stam doorgaans hol en met eene groote hoeveelheid water gevuld is.
De vrucht van den papayaboom wordt niet alleen geëten wanneer zij volkomen rijp is, maar ook op verschillige andere wijzen gebruikt. Als zij nog groen is, wordt er met suiker een uitnemend lekker konfijt van gemaakt. Men kan ze ook koken als groensel, maar dan moet men de stukken eerst degelijk in het water spoelen, om er het melkachtig sap uit te trekken.
Dit sap bezit eene zonderlinge hoedanigheid. Het vleesch van een versch geslacht beest, hoe taai het ook is, wordt aanstonds malsch, wanneer men het in water dopt, waarin men eenige druppels van dat sap gegoten heeft. Men bekomt denzelfden uitslag door het vleesch te wikkelen in bladeren van den papayaboom, of zelfs met
| |
| |
het in zijne kruin een tijdlang op te hangen.
Eene vrucht die niet voor de ananas noch voor de papaya onderdoet, is de maracaju, die soms zoo groot wordt als de kauwoerde. Men eet er de kernen van, die omringd zijn van een geleiachtig vleesch, dat uitnemend lekker is. Het buitenste gedeelte zelf kan men inleggen, en dan wordt het zeer smakelijk, zonder dat het noodig zij er suiker bij te doen.
Bij het lezen dezer beschrijving van fijne tropische vruchten, zal de eene of andere haarkliever mij misschien voor eenen lekkerbek uitmaken. Doch laten wij hem maar babbelen! Zou het misschien alleen voor de apen en papegaaien zijn dat de Voorzienigheid die lekkere dingen geschapen heeft! De ellenden, het lijden, de ontberingen van allen aard, die de missionaris dagelijks uit te staan heeft, wegen overigens tegen zijne zeldzame, onschuldige genoegens volkomen op. Wil iemand er zich van overtuigen, dan verzoek ik hem voor eenigen tijd naar Congoland te gaan.
|
|