| |
| |
| |
Kapittel VIII.
Behandeling van den caoutchouc naar Amerikaansche methode. - De Landolphia en de koffieplanter. - Hartroerende ontmoeting. - Een hartelijke ontvangst. - Aanval van moeraskoorts. - De olifantsvlieg en de olifantsbij. - Aankomst te Lusambo.
24 Januari. Wij varen voorbij de monding der Lubudi, eene nog schier ongekende bijrivier van de Sankuru; kort daarna houden wij stil aan het handelskantoor van Bena Lubudi, bestuurd door eenen Amerikaan, M. Uncles, die acht behendige arbeiders uit Brazilië heeft doen komen om hem in het bewerken van het vederhars te helpen.
Het gelukte die heeren niet in deze streken den grooten boom te ontdekken, die in Brazilië iederen dag vier kilos van die stof voortbrengt; maar daarentegen hebben zij zekere slingerplanten gevonden, die in de bosschen in overvloed groeien, en wier sap, op de amerikaansche manier
| |
| |
behandeld, een vederhars geeft, hetwelk dat van de andere congoleesche streken in hoedanigheid ver overtreft.
Om zijn doel te bereiken, heeft de amerikaansche bestuurder op beide oevers van de Sankuru verschillige posten opgericht, die ieder onder het toezicht van een zijner Brazilianen geplaatst zijn. Deze vergaderen dagelijks het melkachtig sap, dat de inboorlingen in kalabasflesschen opvangen, en brengen het naar de algemeene werkplaats. M. Uncles heeft ons die werkplaats nauwkeurig laten afzien. De behandeling van het vederhars geschiedt op een zeer eenvoudige manier, bijna gelijk in onze streken de kaas gemaakt wordt. Al de toestel, die daartoe noodzakelijk is, bestaat in een twintigtal kuipen, eene pers en eene droogplaats. Het sap, dat men op éenen dag vergaderd heeft, wordt in éene of in verschillige kuipen gegoten, en de volledige bereiding vereischt ten minste acht dagen werk. Gedurende de twee eerste dagen wordt de pap met eenen stok verschillige keeren omgeroerd, ten einde de vreemde stoffen die er mêe gemengeld zijn te doen zinken. Om die zuivering te vergemakkelijken, gebruikt men doorgaans eene handvol aluin. Weldra ziet men lange, gesteven draden op de oppervlakte te voorschijn komen. Den vierden dag is de gansche massa eene dikke
| |
| |
gelei geworden, waarin men na een dag of twee eenen stok kan planten; en den zevenden of achtsten dag begint men te persen. Dit laatste werk wilde de bestuurder onder onze oogen verrichten. Hij begon met eene kraan te openen, waardoor van onder uit de kuip een vocht, met allerlei vuiligheid vermengd, uitliep. Daarna nam hij een deel der gesteven hutse, en kneedde ze goed tot eenen bol die wel vijftien kilos moest wegen. Deze bol, onder de stalen pers platgemaakt, werd eene schijf van volkomen zuiver vederhars. Eerst is het wit van kleur, maar, na twee of drij dagen in de schaduwe gedroogd te zijn, wordt het teenemaal zwart. Op die wijze bewerkt, geldt het produkt in Europa een schelling per kilo meer dan het ruwe vederhars tot balletjes gekneed, zooals de inboorlingen het bereiden. M. Uncles zegde ons dat, indien hij vierhonderd werklieden had om het sap te vergaderen, hij op twee dagen eene ton of duizend kilos waar zou kunnen voortbrengen. Daar hij heden maar een twintigtal mannen tot zijnen dienst heeft, bedraagt de voortbrenging van eenen dag slechts acht en twintig kilos.
Er zijn in Congo verschillige soorten van slingerplanten, van wier sap vederhars kan gemaakt worden. Maar de rijkste, de eenige die tot heden benuttigd wordt, is de landolphia, een slag van
| |
| |
reusachtigen klimop, wiens voornaamste stengel onderaan soms twintig centimeters dik is. Die stengel schiet een zeker getal zijtakken uit, voorzien van uiterst taaie en kleverige ranken, waarmede zij, de stammen der nabijstaande boomen omstrengelende, langs hunne takken opklefferen tot eene hoogte van twintig meters; tusschen hunne donkerbruine bladeren, die echter tamelijk schaarsch zijn, spreiden zij prachtige ruikers van witte bloemen ten toon, welke gansch den omtrek met haren liefelijken geur balsemen.
Maar de negers bekreunen zich geenszins om de schoonheid of den geur eener bloem. De eerste, die de blanken gebruikten om het vederhars te verzamelen, sneden eenvoudig de slingerplant tegen den grond af, en vingen het sap, dat er uitlekte, in eene soort van waterkan op. Door zulke domme handelwijs roeiden zij eene kostbare plant uit, die, zorgvuldig behandeld, gedurende lange jaren een rijke opbrengst kon geven. Ook is het afkappen der planten heden door den Staat zeer streng verboden. Het sap wordt door de negers op drij verschillende manieren vergaard. De werklieden van den amerikaanschen bestuurder hangen eene kalabasflesch onder de insnede. De anderen, die hunne produkten aan de handelskantoren der naam- | |
| |
looze belgische maatschappij verkoopen, gaan op twee verschillende wijzen te werk, die beiden even gebrekkig zijn. De luisten stellen zich tevreden met twee of drij gaten in de plant te maken, laten het vocht op den grond loopen en nemen het slechts op, wanneer het van zelf stijf geworden is: men kan wel denken dat vederhars, aldus gegaard, vermengd is met vuiligheid van allen aard, en aan hoedanigheid verliest wat het wint aan gewicht, Anderen, die eveneens een goed handje hebben van dit kostbaar produkt te bederven, trekken naar het woud, enkel met een mes gewapend. Eene eerste insnijding gemaakt hebbende, vangen zij het sap in hunne hand op, en strijken het op hun bloot vel. Zoodra het vocht ophoudt met loopen, klimmen zij hooger, tot in de kruin van de boomen waar de planten om krinkelen, geven wederom eene snede, en komen niet af voordat gansch hun lijf, hunne armen en beenen beplakt zijn met eene dikke laag hars, dat door de hitte der zon steeds lijmiger en kleviger wordt. Om zich van dat lastig omhulsel te ontdoen, wrijft de neger zijne handen krachtig in met zand en rukt dan de lijmige gom van zijneleden. Het sap, onvermijdelijk met zandkorrels gemengd, kneedt hij tot bollen, en juist dat pro dukt is het dat men vederhars in bollen noemt
| |
| |
om het te zuiveren moet men het nog eene behandeling doen ondergaan, die redelijk groote onkosten vereischt.
De wonden, door het mes van den neger toegebracht, zijn weldra met eene ruwe korst bedekt, en de plant sterft er niet van; maar men moet ze twee of drij jaren laten rusten, vooraleer haar nogmaals in te snijden.
In de bosschen van Bena-Lubudi groeit nog een ander gewas dat eene ware bron van rijkdom is: de wilde koffieboom is er overal te vinden. De boonen zijn zeer klein, maar de drank, dien men er van maakt - wij hebben hem geproefd - is uitnemend geurig.
Den 25 Januari, rond acht uren des morgens, heeft er een aandoenlijke ontmoeting plaats. In de verte zien wij eene kleine oorlogsvloot verschijnen, die den stroom afzakt. Vijftien prauwen vergezellen eenige harpoeniersloepen: er moeten dus blanken aan boord zijn. Maar wie is het? Is het Dhanis, misschien door de Araben teruggedreven? Zou de bezetting van Lusambo voor een onvoorzienen aanval moeten vluchten? Weldra bedaren wij van onzen schrikkelijken angst: wij herkennen het personeel der vereenigde krijgstochten van Alexander Delcommune en Bia, die zegepralend uit de streken van Katanga wederkeeren. Onze dappere landgenooten - er zijn
| |
| |
er een twaalftal - verhalen ons, opgetogen van geestdrift, de schitterende wapenfeiten van Baron Dhanis, en hunne eigene heldendaden. Helaas! Aan eenen dier helden, Alexander Delcommune, moeten wij de dood aankondigen van zijnen broeder Camiel, onlangs in het kamp van Kinshassa door eenen zonnesteek getroffen, gelijk ik het vroeger verteld heb.
Rond den middag nemen wij afscheid van onze landgenooten, en om vier uren houden wij stil vóor een groot dorp der Bakubas. Deze negers ontvangen de beambten van Boula matari (den Staat) altijd zeer vriendelijk. Ook, wanneer de opziener Fivé, de rechter De Saegher, en commandant Gillain aan land stappen om het opperhoofd te groeten, zijn zij weldra omringd van eene talrijke menigte, die door vreugdekreten en bokkensprongen hare tevredenheid te kennen geeft; en wanneer de blanken eindelijk, na eene halve uur lang met hen getaterd en gesnaterd te hebben, naar den boot willen terugkeeren, verzetten de zwarten er zich hardnekkig tegen, en scharen zich in dichte drommen rond hunne bezoekers, om hun den weg te versperren. Maar in dergelijke omstandigheden weet de opziener zich altijd behendig uit den slag te trekken; de hand in den zak stekende, haalt hij er eene menigte peerlen, schelpmunten
| |
| |
en bellekens uit, die hij links en rechts onder het volk werpt. Oogenblikkelijk vallen allen, hoofdman, ministers, prinsessen, mannen, vrouwen en kinderen op deze kleinooden, gelijk een hond op een been.
De Bakuba zijn vlijtig, nijverig, zeer behendig in het weven, van stoffen, het smeden van ijzer en het behouwen van hout. Groot en sterk, voeden zij zich voornamelijk met wild, visch, en soms ook in het genipt met menschenvleesch. Zij bewonen het uitgestrekt grondgebied, tusschen Kassaï, Sankuru en Lulua gelegen. Des anderendaags, bij ons vertrek, wedervoer mij een groot herteleed. Men kwam ons een dochterken van een jaar of tien te koop aanbieden. Het arm schepseltje, bevend van angst, scheen ons met hare vochtige oogskens te smeeken haar toch vrij te koopen; maar de groote koperen banden die het aan armen en beenen droeg, deden ons vermoeden dat het kind ontstolen was aan een hoofdman, en dat men het slechts wilde verkoopen, om aan die het zouden komen terugeischen te doen gelooven dat het gestorven was. De opziener en de commandant dierven den koop niet sluiten: de vader van het kind kon immers een ander bondgenoot van den Staat zijn. Helaas! Er is negen tegen een te verwedden
| |
| |
dat men het arm wichtje opgeëten heeft!
Tegen den avond werd ik overvallen door eene hevige moeraskoorts, die de warmte van mijn bloed deed stijgen tot veertig graden, genoeg om eene ei nisch te koken. Daarenboven had ik walg en kreeg zelfs lichte brakingen. Diensvolgens verklaarde de rechter De Saegher plechtig dat ik ziek lag van de galle en twee grammen braakwortel moest innemen. Twee grammen! Dat is genoeg om u het lijf te doen uitspuwen! Ook, zoodra ik die arsenij met eenige kommen warmen thee begoten had, ging ik aan 't braken bij geheele pompen. En, toen er niets meer in de maag was, wilde deze de gal achterna, en Pater De Deken weenen, snikken, gereed om den laatsten adem uit te blazen. Vol medelijden, diende de liefdadige prosser mij een halve centigram opiumzuur toe.
Onmiddellijk bedaarde de pijn; daarna begon ik te zweeten gelijk een das, zoo hevig dat het te veel schol: nooit had ik gedacht dat een mensch een zoo groote hoeveelheid water in het lichaam kon hebben. Eindelijk viel ik in slaap; en in mijn droom verschafte ik mijne gezellen eenige oogenblikken van uitbundige vroolijkheid. Ik lag uitgestrekt op een bed dat men in de eetzaal gesteld had. Gansch bedwelmd door het opiumzuur dat men mij had toegediend, droomde ik dat
| |
| |
een ontzaggelijk gedrocht zich onder de tafel bevond; en ijlings uit mijn bed springende - in het eenvoudig gewaad van eenen zieke dien men onverwachts in zijnen slaap komt stooren - begon ik uit alle kracht te roepen: ‘een nijlpeerd, een nijlpeerd!’. Op mijn geschreeuw kwam de schildwacht aangeloopen, met eenen lanteern in de eene hand, en zijn geweer in de andere. - ‘Daar, daar, onder de tafel, riep ik hem toe; schiet, maar schiet toch!’ De lummel hief eenen hoek van het tafellaken op, en sprong verschrikt achteruit, alsof er daar een monster onder schuilde. De arme zwarte leed dus nog erger aan begoocheling dan ik zelf, aangezien hij wakker was, terwijl ik droomde. Op mijn getier kwamen de opziener en de commandant ook aangesneld en, na mij zachtjens den pols gevoeld te hebben, uit vrees voor een aanval van hevige koorts, schudden zij mij met geweld wakker. Ik stond eerst beteuterd en beschaamd over mijne zotte, simpele kleedij; maar eindelijk kon ik mij toch niet weerhouden van hertelijk deel te nemen aan het schaterlachen van mijne vrienden en van het gansche gezelschap, dat was komen toegeloopen om het koddig schouwspel te zien. Alleen de schildwacht zette zijne oogen wijd open en trok een vies gezicht: de arme neger meende stellig dat ik hem eene poets had willen spelen.
| |
| |
29 Januari. Wij bereiken eene streek, dicht bezaaid met groote dorpen, wier opperhoofden onder het bestuur der blanken van Lusambo staan; allen, onzen goeden commandant Gillain kennende, komen hem overal, met eene macht van prauwen, aan boord groeten en hem hunne geschenken aanbieden.
Wij worden hier echter ook overvallen door gansche zwermen biën, wier steken eene ijselijke pijn veroorzaken. Haar honig - ik heb er, tijdens mijn verblijf bij Pater Cambier, meermaals van gesmuld - is uitnemend lekker. En nochtans, eene zonderlinge zaak, die insekten gaan niet alleen hun kostelijk sap op bloemen vergaderen, maar zij azen ook op allerlei vuilnis, misschien wel om daarin het zout te vinden waarop zij, gelijk men weet, zeer verlekkerd zijn, en dat in Afrika uiterst schaarsch is. De vlinders gaan op eendere wijze te werk, en de schoonste soorten vindt men slechts op stinkende perken van den zelfden aard.
Een ander zeer vervelend beestje is eene vlieg van schitterend zwarte kleur, olifantsvlieg genaamd, waarschijnlijk omdat zij haar voedsel op den drek dezer dieren zoekt. Die vlieg steekt niet, maar is er op uit om zich in haar en baard te komen verbergen; daar haar lijf zeer week is, verplettert men haar bij de minste
| |
| |
aanraking, en dan wasemt zij een afgrijselijken stank uit. Men zou zeggen dat Afrika bij uitmuntendheid het land der liefelijke geuren is!
31 januari. Ik heb vroeger gezegd dat onze brave werktuigkundige aan bloedwatering leed. Dezen morgend, zich zeer slecht gevoelende, heeft hij zeer godvruchtig de laatste Sacramenten ontvangen. Na het ontbijt zegde hij mij dat hij uit zwakte niet meer kon bidden, en vroeg mij om het in zijne plaats te doen. Een weinig later verzocht hij mij om de hand onder zijn hoofdkussen te steken. Ik deed het, en vond er een klein beurzeken in blauw lijnwaad, waarin een tiental gewijde medaliën staken, die zijne moeder en zijne vrouw hem gegeven hadden. ‘Die medaliën, zegde hij mij, heb ik altijd met zorg bewaard; ik ben zeker dat zij mij geluk zullen aanbrengen: indien ik kom te sterven, dan zal de Heilige Maagd mij bij haren Jesus brengen; genees ik, dan beloof ik haar altijd wel te vereeren, gelijk mijne goede moeder het mij eertijds geleerd heeft.’ Dit kinderlijk uitboezemen van zijn vurig geloof deed mij alleraangenaamst aan; en de christen arbeidsman ontving weldra den loon van zijn betrouwen. Tegen alle verwachting beterde zijne ziekte spoedig, en na korten tijd was hij ten volle genezen. Dat iemand het nu eens wage in tegenwoordigheid van dien wakkeren werkman den
| |
[pagina t.o. 208]
[p. t.o. 208] | |
Kinderen aan 't schuitjevaren te Nieuw-Antwerpen.
| |
| |
spot te drijven met de Heilige Maagd en hare medaliën: hij zal een paar waalsche scheldwoorden naar het hoofd krijgen, waarvan zijne ooren nog langen tijd zullen tuiten!
Des avonds houden wij stil aan het handelskantoor van Inkongo, bestuurd door M. Janssens. Verder de Sankuru op, in plaats van effen oevers, vindt men loodrecht steile rotsen, die de rivier insluiten en hare bedding zoodanig versmallen dat zij nog slechts zoo breed is als de Schelde te Antwerpen.
Des anderendaags ontwaren wij in de verte Lusambo; den 2 februari komen wij er aan. Later zal ik dien post beschrijven, die misschien wel als de belangrijkste van den Staat mag aanzien worden.
|
|