| |
| |
| |
Kapittel III.
Wilde buffels en ossen. - Openbare markt te Léo - Inlandsche wijn en inlandsch bier. - Congoleesche lijkplechtigheden. - Wandaden van féticheurs. - Slangen. - Brand aan boord van de Ville de Bruxelles. - Het kamp van Kinshassa. - Een orkaan op den stroom - De overstroomingen in den Congo.
Terwijl de H.E.H. Overstebij de fransche missionarissen te Brazzaville langzamerhand van zijne ziekte herstelde, deed ik te Leopoldville den dienst van aalmoesenier, gelijk ik in het voorgaande kapittel verhaald heb. Laat ons voortgaan met den lezer wat mengelmoes uit ons dagboekje op te dienen.
Met in de vlakte rond te loopen, en dikwijls den stroom over te steken, om den beminden zieke te gaan bezoeken, werd ik weldra voor de tweede maal door eene hevige koorts aangetast;
| |
| |
doch ik had nu reeds ondervinding genoeg om die ziekte spoedig te boven te komen. Wie den braakwortel, het kalomel en den kinabast op tijd en stond weet aan te wenden, heeft weinig de koorts te vreezen. Honderdmaal gevaarlijkere ziekten zijn de roode loop, het bloedwateren, de zonnesteek, waartegen men geen ander behoedmiddel kent, dan een zeer strengen levensregel en de uiterste voorzichtigheid.
Terwijl ik mij te Brazzaville bevond, kwam op zekeren morgend een troep buffels door den moestuin der missie, trapte op eenige oogenblikken alles kort en klein, en verdween in het naburig woud, voordat men den tijd had een enkel schot te lossen. Men moet den buffel niet verwarren met den wilden os, die in zekere streken van Congo ook zeer gemeen is. De horens van den os zijn lang en dun, staan ter zijde van den kop, en krullen aan de uiteinden naar omhoog; die van den buffel integendeel, veel grooter en knoestig, komen uit het voorhoofd, springen eerst vooruit en buigen dan krulswijze opwaarts om, zonder nochtans boven den kop uit te steken.
Het schijnt dat deze twee ontzaggelijke beesten een bijzonderen tegenzin hebben van de blanken. Onze officieren verzekeren dat het veel gevaarlijker is op die dieren dan op nijlpeerden te jagen. De zwarten integendeel heeft men menigmaal
| |
| |
met gansche karavanen ongehinderd dwars door eenen troep buffels zien heengaan; enkel met eenen stok in de hand, dreven zij de gedrochten uit den weg.
Gedurende mijn verblijf te Leopoldville stelden de beambten eene openbare markt in, ten einde hunne negers gelegenheid te verschaffen om zich gemakkelijk van voedsel te voorzien. Door de gemeene handelwijze van een naburig opperhoofd, den al te beruchten Ngaliema, die zich alleen van den verkoop der levensmiddelen had meester gemaakt, werd het eten van dag tot dag schaarscher en duurder. Men hield dien zwarthuidigen jood van nabij in het oog, en weldra werd men gewaar dat hij met de Franschen, aan den overkant des strooms, samenspande. Om zijn hoofd te redden, moest de schurk zich spoedig uit de voeten maken, en hij ging zich bij zijne vrienden vestigen. Zoodra de publieke markt te Leopoldville geopend was, was er seffens allerlei voorraad in overvloed te vinden. Om ze in te huldigen, plantte men plechtig twee oude geweren met den kolf omhoog in den grond. Zulks geeft den negers te kennen dat iedereen op de plaats vrij mag handel drijven, en dat het verboden is er iemand lastig te vallen, of daar met eender welk wapen te verschijnen.
Op zekeren dag, van de jacht komende, ging ik
| |
| |
zonder aan dit verbod te denken, met mijn geweer op den rug over de markt. Onmiddellijk begonnen de verschrikte vrouwen hare waren, op den grond uitgestald, haastig bijeen te rapen, en heisterscheister in hare korven te werpen, om op de vlucht te gaan. Ik wist niet wat die plotselinge angst beteekende, toen een dienaar van den post mij op mijne overtreding opmerkzaam kwam maken. Ik maakte mij gauw uit de voeten; en, de arme vrouwen, wederom gerustgesteld, gingen van her aan 't babbelen en snateren, alsof er niets gebeurd was.
De markt begint rond tien ure in den voormiddag. Dan ziet men van alle kanten ontelbare negerinnen afkomen, met kegelvormige manden van biezen gevlochten en met allerhande eetwaren gevuld, als broodwortels, koolen, spinazie, eieren, kiekens, bananen, ananassen, boonen, verschen en gerookten visch, verkens- en hertegeitenvleesch, gerookte muizen en ratten, en eene menigte andere dergelijke lekkernijen. Groote kruiken bevatten palmolie, malafoe en masanga. De europeesche kramerij bestaat grootendeels uit stoffen, messen en spiegels. De malafoe is eenvoudig het sap van den oliepalmboom, dat men verkrijgt door insneden te maken in den bast, onder de plaats waar de jonge bladeren ingevoegd zijn, en dat opgevangen wordt in eene uitgeholde
| |
| |
kauwoerde, onder die insnede gehangen. Dit vocht is dik als melk en grijs van kleur. Versch, is het een zeer aangename drank, maar wanneer het eenigen tijd gegist heeft, wordt het zuur en koppig. Dan eerst wordt het hoog gewaardeerd door de negers, die zich soms tot laat in den nacht zat en vol zuipen, onder het uitvoeren van buitensporige dansen in den lichten maneschijn. De gegiste malafoe, overgehaald zijnde, geeft een alkohol van zestig tot zeventig graden kracht.
De masanga der Bangalas, in Manyema pombe, en langs den Uelle merissa genoemd, wordtgetrokken uit het suikerriet, dat men ontschorst en in den vijzel kort stampt. Dit sap wordt in groote eerden kruiken, met banaanbladeren overdekt, in de zon gezet om te gisten, en dan geeft het een zeer smakelijk, doch koppig en zwaar bier.
Niet verre van Leopoldville, door een dorp gaande, hoorde ik eens een ijselijk gehuil en gejammer van vrouwen, die bezig waren met eenen doode te beweenen, bijna gelijk de chineesche vrouwen in dergelijke omstandigheden gewoon zijn te doen. Zoohaast de man den laatsten adem heeft uitgeblazen, al ware het in 't midden van den nacht, gaat de weduwe buiten voor de hut op eene mat nederzitten, en begint een oorverscheurend jammergeschrei aan te heffen. Aanstonds komen de bloedverwanten, vrienden
| |
| |
en kennissen zich bij haar vervoegen, om aan het gehuil deel te nemen. Is de overledene arm, dan heeft de begravenis denzelfden dag plaats. Bij de rijken wordt het lijk op een soort van hurde gelegd, waaronder de vrouwen van den doode, verscheidene maanden lang, vuur maken met nat gras en groene bladeren, om het lichaam te rooken, waarna men het uitgedroogde lijk met talrijke stukken stof omwindt. Dan gaat men op de markt europeesche voorwerpen koopen, zooals schotels, glazen, kommen, enz., die, gebroken, op het graf neergelegd worden. Men voorziet zich ook van palmwijn en buskruit, om de uitvaart, onder het knallen van geweerschoten, met drinken en dansen te besluiten. Vroeger werden er slaven op het graf der opperhoofden geslachtofferd; ik geloof wel dat dit barbaarsch gebruik hier en daar nog bestaat, maar zulke wandaad moet in het grootste geheim geschieden, daar de Staat die zeer streng straft.
8 October. Vandaag is er een hevig onweder losgeborsten, vergezeld van eene schrikkelijke stortvlaag. Dat is het begin van het regenseizoen, hetwelk hier jaarlijks bijna op hetzelfde tijdstip, tusschen het einde van september en den 10 october, aanvangt. Zoodra de eerste regens gevallen zijn, herleeft als 't ware de gansche natuur; de bladeren herkrijgen hun liefelijk groen, de bloemen
| |
| |
hare frissche en levendige kleur; het gras, door de blakende zon verdord, schiet wederom malsch en weelderig op; men zou zeggen dat de vogelen zelven zich met een nieuw en schitterender gevederte tooien.
Men heeft mij een kameleon aangebracht. Die zonderlinge hagedis, zooals er in onze verzameling te Scheut eene te zien is, heeft de eigenaardige gave van oogenblikkelijk, naar de omstandigheden waarin ze zich bevindt, van kleur te veranderen. Tergt men het beestje, dan wordt het aanstonds pikzwart; plaatst men het op een groen, grauw of zwart papier, onmiddellijk neemt het de kleur van dat papier aan. Hij, die wonder is in zijne werken, heeft dit aldus geschikt om een diertje te beschermen, dat traag is in zijne bewegingen en niet het minste verweer bezit.
Morgen moet er te Leopoldville een groot rechtsgeding uitgewezen worden: twee negers zijn beschuldigd eenen hunner stamgenooten nkassa te hebben doen drinken, een hevig vergif, uit zekere schors getrokken. Dit is, in de oogen der zwarten, een soort van godsoordeel. Wanneer iemand van eene misdaad verdacht wordt, moet hij, om zijne onschuld te bewijzen, des morgends nuchter eene maat van het doodelijk vocht uitdrinken. Indien hij het voor den middag uitbraakt, dan wordt hij onplichtig verklaard; doch gewoon- | |
| |
lijk sterft de rampzalige aan de vreeselijkste stuiptrekkingen, tenzij men hem uit medelijden verwurge om zijnen doodstrijd te verkorten. Doorgaans wordt de nkassa toegediend op bevel van eenen tooveraar, die, uit wraak of hebzucht, den eerste den beste beticht van eenen hoofdman gedood, of wel de familie of de kudden van eenen rijkaard betooverd te hebben.
Men begrijpt dat de Vrijstaat zulk barbaarsch gebruik niet kan dulden; de plichtigen worden zonder genade tot den strop veroordeeld. Het zal echter nog lang aanloopen vooraleer men het gewenschte doel kan bereiken; want het verwondert de negers grootelijks eene geplogenheid, die zij voor heel onschuldig en billijk houden, zoo streng te zien straffen. - Indien de betichte niet sterft, zeggen zij, is het omdat zijn beschermgeest hem om zijne onschuld voor de dood behoedt; bezwijkt hij integendeel, dan is hij slechts een vuige booswicht, door de goden verlaten. Zijn de blanke rechters wijzer dan onze geesten! - Men zal nog menige strop verslijten voor dat die domme stijlhoofden hunne ijselijke dwaling inzien.
Over eenige dagen had ik mij naar Brazzaville begeven, om den H.E.H. Overste te verwittigen dat de stoomboot Ville de Bruxelles, die, herstelling behoevend, reeds lang op de werf
| |
| |
lag, waarschijnlijk naar ik gehoord had binnen kort zou vertrekken. In de residentie had een Broeder, gedurende drij dagen het gezicht verloren, doordien eene slang, de spuwende slang genaamd, hem haar speeksel in de oogen gespoten had. Deze adder, slechts een halven meter lang, bezit eene buitengewone behendigheid, wanneer men haar onvoorziens verrast, om die onhebbelijkheid te bedrijven, die haar eenigste verweer uitmaakt. Wie dat vergiftig vocht in de oogen krijgt, blijft drij dagen lang stekeblind, en moet nog gedurende eene gansche week eenen doek voor de oogen dragen. Het duurt nog geruimen tijd voordat het gezicht volkomen helder wordt.
Van serpenten sprekende, wil ik nog een zonderling feit aanhalen. Onlangs had men bij Monseigneur Augouard eene reuzenslang gedood, die in den hoenderhof binnengedrongen was, en niet minder dan vijftien kiekens had ingeslikt. Dezen buit had zij zoo behendig in hare maag weggestopt, dat men uitwendig weinig ongewoons aan haar lijf kon bemerken; enkel scheen zij van den hals tot den steert een beetje opgezwollen te zijn. Toen men het gedrocht opende, vond men de ingezwolgen hoenders derwijze geplaatst dat de eerste met den bek vooruit, en al de volgende met kop en hals diep tusschen
| |
| |
de pooten der onmiddellijk voorgaande zaten, zoodanig dat het geheel als het ware een strak aangesnoerde beuling uitmaakte, die op heel zijne lengte schier even dik was.
In het lichaam van eene andere reuzenslang vonden onze negerkens tien hoendereieren, nog ongeschonden bewaard, die zij al gauw zelven binnensmokkelden, zoodat die eieren twee keeren geëten werden.
Ik keerde naar Leopoldville terug, om de toebereidselen tot onze afreis te maken. De vrederechter, M. De Saegher, en de opziener, M. Fivé, maakten zich ook gereed om naar Luluaburg mee te varen. Een onvoorzien toeval kwam al onze plannen in duigen smijten. Binst zekeren nacht, rond elf ure, werd ik eensklaps wakker geschud door een angstig gescheeuw: brand! brand! - De boot ‘Ville de Bruxelles’, waarmêe wij moesten vertrekken, stond in laaie. Om den brand te blusschen, was men verplicht al het beschotwerk af te breken. Bij onderzoek bleek het, dat een rol lijnwaad, van palmolie doortrokken, om binst de reis als eene tent boven het dek uitgespannen te worden, van zelf in brand geraakt was. Daarmee moest ons vertrek op zijn minst nog eene maand uitgesteld worden. Ofschoon men weet dat allerlei ellenden dagelijksch brood zijn in den Congo, laat
| |
| |
zulken tegenslag toch niet na erg vervelend te zijn. Laat ons intusschentijd eenige afleiding zoeken.
Zie daar gaat juist eene negerin over de straat. Die vrouw is zedig in een lang stuk linnen gewikkeld, dat onder de oksels vastgemaakt, tot op de voeten nederhangt, maar armen en schouders bloot en vrij laat. Dat is de dracht die in al onze missiën aangenomen en voorgeschreven wordt, omdat een kleed met mouwen en aan den hals toegeknoopt de negerinnen in haar werk hindert, en haar de zindelijkheid doet verwaarloozen, hetgeen weldra uitslag veroorzaakt, die moeilijk te genezen is.
De wijde kleeding waarvan ik gewaag, wordt buiten de staties weinig gedragen. Elders bestaat de kleedij eenvoudig in eene schort, die dikwijls op een niemandalletje uitkomt. Langs de rivier Ubanghi, laten de negerinnen, zoo het schijnt, zelfs dit laatste omhulsel heel en gansch weg; en toch zijn zij, onder opzicht van zeden, veel beter dan de vrouwen der Bangalas. Deze dragen een schoonen rok, uit vezeltjes van zekere stof geweven; daar die stof uitermate licht is, trekken zij, wanneer het eene kleed is vuil geworden, een tweede over het eerste aan, en zoo het eene boven het andere tot twintig, dertig toe, hetgeen haar van onder het koddig voorkomen geeft van eene opgeblazen padde.
| |
| |
Den 4 november hadden wij bijna eene ijselijke ramp te betreuren. De ‘Ville de Bruxelles’, gansch hersteld, had in den vroegen morgend de haven verlaten, met eene volle lading koopwaren en levensmiddelen; talrijke officieren, bestemd voor den krijgstocht van Van Kerckhoven, bevonden zich aan boord. Wij volgden van dichtbij met den kleinen stoomboot ‘Ville de Verviers’, voornemens een bezoek te brengen aan het kamp van Kinshassa, waarover de dappere commandant Richard het bevel voert. Eensklaps, op de hoogte van Calina-Point, bemekten wij dat de ‘Ville de Bruxelles’, in plaats van voorts te varen, door de hevigheid van den stoom achteruit meegevoerd werd. Op dat gezicht gaf de Commissaris, Mr Rolin, die zich op onzen boot bevond, door wanhopige teekenen bevel om naar Leopoldville terug te keeren. Doch de kapitein der ‘Ville de Bruxelles’, die voor de eerste maal de eer had een zoo groot schip te besturen, wilde den strijd niet opgeven. Meer dan eene uur lang worstelde hij te vergeefs tegen den hevigen stroom, en zijne hardnekkigheid bracht hem in het uiterste gevaar van mêegesleept te worden naar de watervallen, die vier duizend meters beneden Leopoldville liggen.
Eindelijk zag hij van een nutteloozen weer- | |
| |
stand af, en het gelukte hem naar de haven terug te keeren, waar men bevond dat, het schip slecht geladen zijnde, het houten rad, aan den achterboeg geplaatst, te diep in het water ging. De lading werd meer van achter naar voren gebracht, het wiel van breedere schepborden voorzien, en na deze verbetering, die twee uren werk gevraagd had, kon de boot zijne reis voortzetten, en stevende dapper door den stroom heen.
Wij van onzen kant hadden ons naar het kamp van Kinshassa begeven, dat twee uren van Leopoldville ligt. Dank aan de werkzaamheid van commandant Richard, levert deze voortreffelijke inrichting aan den Staat uitgelezen soldaten, die door hun krijgshaftig voorkomen, hunne onberispelijke houding, hunne behendigheid in het schieten, hunne volledige kennis der moeilijkste wapenoefeningen, tot eer strekken aan hunnen uitmuntenden leermeester. Deze heeft overigens zijne mannen niet alleen in de krijgskunst, maar in den zoo deugdelijken en winstgevenden akkerbouw weten te oefenen. Op minder dan drij jaren werden uitgestrekte velden bebouwd, wier opbrengst heden in de behoefte van gansch de bevolking voorziet. Nevens de inlandsche boomen en planten, zooals banaan-koffie-kakao- en papayaboomen, prijken de schoonste en nuttig- | |
| |
ste europeesche groenten. Op het hof vindt men koeien, verkens, geiten en hoenders in overvloed. De woningen, die zeer wel ingericht zijn, boerderij en stallen, zijn van baksteenen en stampaarde gebouwd.
Met dien bewonderensweerdigen geest van inrichting paart M. Richard eene welwillendheid, waarvoor ik hem hier nogmaals openlijk mijn innigsten dank wil betuigen. Toen ik, een jaar later, de Zusters voor de missie van Luluabourg bestemd kwam halen, moesten wij twee maanden lang bij den protestanschen dokter Sims op eenen stoomboot blijven wachten. Dagelijks voorzag de edelmoedige bevelhebber ons overvloedig van groenten, vleesch, en allerlei levensmiddelen. - Commandant, wanneer gij later aan de deur des hemels gaat kloppen, indien Sint Pieter, op het zien van uwen soldatenrok wat ijzegrimmig is, zeg aan den heiligen portier al wat gij voor de arbeiders van zijnen Meester gedaan hebt. Som op hoeveel radijzen, peeën, koolen, bananen, ananassen, hoenders, hertegeiten, enz., wij u gekost hebben; en zoo de strenge deurwachter nog zwarigheden maakt, roep mij: ik zal er u doorpleiten. Een soldaat, door eenen missionaris in den hemel binnengeleid, wordt zeker door de engelen hertelijk toegejuicht.
Doch, voordat wij van de toekomende vreug- | |
| |
de des hemels spreken, laat ons de schrikkelijke angsten verhalen, die wij uitstonden in eenen orkaan die aan verscheidene Europeanen bijna het leven kostte. Ik was in gezelschap van M. Camille Delcommune, met den kleinen stoomboot Sioute, van Kinchassa vertrokken, om Monseignenr Augouard te Brazzaville te gaan bezoeken. Des avonds op den terugkeer, hadden wij het midden van den Stanley-poel bereikt toen we onverhoeds overvallen werden door een schrikkelijken wervelwind, die de woedende baren over het dek van ons klein dampschip joeg.
- Pater, riep Delcommnne, laat ons trachten het hollandsch handelskantoor te bereiken, dat niet ver van hier ligt; met zulk weder naar Kinshassa willen terugkeeren, is de dood in den muil loopen! Hij zelf greep het roer vast. De neger, die den dienst van stoker deed, kon zich bij een kalm weder wel behelpen; maar het water, dat gedurig over het dek sloeg, had het stookhout nat gemaakt, en de drukking van den stoom was maar half voldoende meer om het schip in gang te houden. Ziende dat de zwarte heel en gansch het hoofd verloor nam ik zijne plaats in. Op denzelfden oogenblik kwam eene ontzaggelijke baar den boot tot op de hoogte van den fornuisrooster met water vullen, en
| |
| |
sloeg onzen eenigen lanteern overboord. Ons broos vaartuig werd door den hevigen stroom meêgevoerd.
- Vuur, Pater, schreeuwde Delcommune, vuur, of wij zijn verloren!
Gelukkiglijk had de stuurman, wiens plaats mijn gezel had ingenomen, in eene groote kist nog een kleinen voorraad poeierdroog hout bewaard, dat hij slechts gebruikte om 's morgends den oven aan te steken. Dit brandhout, op het half uitgedoofd fornuis geworpen, ontlaaide aanstonds alsof het met petrolie doortrokken was, en met koortsachtige gejaagdheid stookte ik zoo onbezonnen door, dat het weinig schol of ik deed ons allen tegelijk in de lucht springen. Gelukkiglijk weerstond de stoomketel aan die overtollige drukking, en, na twintig minuten hardnekkig geworsteld te hebben, kwamen wij voor het hollandsch huis aan. Een ploeg arbeiders, onder een afdak schuilende, kwam aanstonds toegesneld, en, moedig aan het meertouw halend, trokken zij onze Sioute op het strand. De goede beambte ontving ons zeer vriendelijk, en schonk ons een glas smakelijken jenever, die ons dadelijk van de doorstane angsten deed bekomen. Zoodra de orkaan bedaard was, bezorgde de dienstveerdige Hollander ons een anderen lanteern alsook brandhout, en, zonder verdere on- | |
| |
gevallen, doch laat in den nacht, bereikten wij Kinshassa. Daar vernamen wij dat er kort van te voren op den ijzerenweg eene ontploffing van dynamiet had plaats gehad.
Des anderendaags, bij onze terugkomst te Leopoldville, verhaalde men ons hoe de bevelhebber Richard, de geneesheer Dryepondt, en twintig soldaten, die riemden, binst denzelfden orkaan hemel en aarde hadden moeten bewegen om de fransche kust te bereiken en niet naar de watervallen meêgesleept te worden. Van hunnen kant hadden de fransche resident Dolisie, doktor Bureau en verscheidene beambten, zich met den stoomboot Courbet van Brazzaville naar Leopoldville begeven, om den opziener, M. Fivé, een bezoek te brengen. Bij het vallen van den avond, ziende dat de lucht erg betrok, scheepten zij zich haastig wederom in. Zij hadden juist het midden van den stroom bereikt, toen de orkaan losborst. Het weinige hout, voor den overtocht meêgenomen, was spoedig opgebrand, en weldra werd het gevaar zoo dreigend, dat M. Dolisie de stoelen, tafels en meubelen moest doen verbrijzelen om het vuur aan te houden, en naar Leopoldville te kunnen terugkeeren, waar men hen reeds allen verdronken waande. Al die dapperen, waarvan verscheidene reeds op het slagveld onbeschroomd de dood getart
| |
| |
hadden, zagen er bij hunne terugkomst al zoo beteuterd uit als ik; ik moet mij dus ook niet schamen te bekennen dat ik nooit in mijn leven zooveel angst heb uitgestaan.
Die vreeselijke stormen, in Congo tornados geheeten, zijn bijna uitsluitend eigen aan het regenseizoen. Zij zijn gewoonlijk voorafgegaan door eene plotselinge verkoeling der lucht, veroorzaakt door een zeer kouden rukwind, waarop eene doodsche stilte volgt, zooveel te verschrikkelijker, daar men weet van wat ijselijk tempeest zij de voorbode is.
Albert Chapeaux heeft een dezer tornados voortreffelijk beschreven: ‘Op minder dan vijf minuten, zegt hij, is de lucht betrokken met pikzwarte wolken, die zoo laag aan de kimme hangen, dat zij de toppen der heuvelen nevens den stroom voor het gezicht verbergen. Alles zwijgt; de gansche natuur, als wachtte zij in angstige spanning het uitbersten van de gramschap des hemels af, ligt in eene doodsche stilte gedompeld. Eensklaps ruischt het ijselijk tempeest loeiend en bulderend aan; de boomen aan het strand worden met razende woede geschud; eene geweldige deining slingert de baren van den Congo vervaarlijk dooreen; de regen valt met stroomen neder; verblindende bliksems doorklieven onophoudelijk de helledonkere lucht;
| |
| |
en bij die ontzettende botsing van de schrikkelijkste elementen der schepping zwijgt de zwakke, nietige toeschouwer eensklaps doodstil, door aandoening, angst en bewondering als verstomd.’
Doktor Etienne deelt eene andere waarneming mede, die hij binst een dier orkanen gedaan heeft. ‘In het begin scheen de weerhaan zot als een drilnoot te zijn, daar integendeel op zekere oogenblikken de wind wederom bedaarde. In het hevigste van het tempeest was de lucht zoodanig met electriciteit bezwangerd dat, terwijl ik de bewegingen van den barometer Fortin gadesloeg, straalbundels mijne vingeren kwamen treffen, wanneer mijne hand bij toeval de twee punten naderde waar het weerglas op rustte. Op vijf en veertig minuten wees de regenmeter dertig millimeters aan.’
Ik sprak zooeven van het regenzeizoen. Men weet dat er bijna heel Congoland door slechts twee jaargetijden zijn, het drooge en het natte. Schier overal beginnen en eindigen die twee seizoenen nagenoeg op hetzelfde tijdstip.
De regens beginnen te vallen op het einde van september. Aanvankelijk weinig sterk nemen de buien allengskens - januari en februari uitgenomen - in hevigheid toe tot in de maand april, tijdstip waarop men de geweldigste bijzen krijgt. Dan ziet men den stroom en zijne bijri- | |
| |
vieren ontzaggelijk klimmen: te Brazzaville heeft Mgr. Augouard een verschil van waterstand waargenomen dat vijftien meters bedroeg.
Een verschijnsel, dat men nog niet goed heeft kunnen uitleggen, is dat het water op heel den loop van den stroom geenszins regelmatig wast. In Neder-Congo bereikt het rond half november zijne grootste hoogte; van het einde van december tot in meert zakt het gestatig, om in april wederomte klimmen. In Opper-Congo doen de bijrivieren die van het noorden komen - dat is te zeggen, van de streken waar de Nijl zijnen oorsprong heeft - den stroom het hoogste stijgen in juni, terwijl februari het tijdstip van het laagste water is.
|
|