| |
| |
| |
Tweede deel.
Van Banana naar Luluaburg.
Kapittel I.
Een Christen dorp. - De tchique, - Cabinda tegen Banana. - Crocodillenjacht. - Matéba. - Boma in 1892 en 1894. - School van 250 negers. Ons Lieve Vrouw van gedurigen Bijstand. - Op den weg der caravanen. - Raadgevingen voor de gezondheid.
Den 13en Juli begeven wij ons naar het ziekenhuis van Moanda. Wij vinden er twee van onze confraters; de eene, Pater Huberlant, geheel en al uitgeput van vermoeienis, zal zoohaast mogelijk naar Europa moeten weerkeeren; de andere, Pater De Gryse, die ook veel geleden heeft van de reis, die hij in gezelschap
| |
| |
van Pater Cambier naar Luluaburg gedaan heeft, is aan de beterhand: de frissche zeelucht van Moanda zal hem weldra volkomen hersteld hebben.
Op dat tijdstip, in 1892, liet de inrichting van dat ziekenhuis nog veel te wenschen over; het personeel was onvoldoende: Pater Huberlant had slechts drij negers en eenen timmerman te zijner beschikking; bij de Zusters, hielpen drij negerinnen het zwaarste werk verrichten. Binnen eene armtierige omheining liepen twee of drij geiten en eenige ezels. Rondom de stichting was er niets om het oog te verlustigen; enkel eenige oude, half dorre apenbroodboomen staken hunne schrale kruin boven het wilde struikgewas uit.
Toen ik in 1894 de kust wederzag, waren al de voorloopige hutten vervangen door ruime gebouwen van bevalligen aanblik, geriefelijk ingericht, schoon regelmatig gerangschikt. Hoe liefelijk staken de witte daken af tegen het donker groen der jonge boomen, welke men in overvloed geplant heeft, en die groeien dat het een plezier om zien is! Die gebouwen zijn: het verblijf der Paters, dat der Zusters, eene groote kapel, de ziekenkamer, het waschhuis, de ruime lokalen van het weeshuis voor meisjes, magazijnen, werkplaatsen, het voorhof, en
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
| |
| |
zelfs eene schoone grot van O.-L.-V. van Lourdes.
Eene onbewassen plaats in het kreupelhout heeft men op eene groote uitgestrektheid omheind; daar vinden de ezels, die tot het werk gebruikt worden, een overvloedig voedsel. Langs eene breede laan bereikt men in een kwartier gaans het bosch dat op den boord der rivier ligt, waar de kinderen dagelijks het water gaan putten voor het gebruik van bij de twee honderd personen. Daarenboven heeft men onlangs op de rivier zelve eene groote europeesche pomp gezet; eene kar, met twee ezels bespannen, voert van 's morgens tot 's avonds tonnen water aan, voor het besproeien der jonge boomen, planten en groenten. Een andere weg, zeven meters breed en een halve uur lang, met boomen omzoomd, leidt recht naar de zee.
Van de honderd en vijf negerinnekens, door de Zusters opgebracht, zijn er een twintigtal gedoopt; en eenige gaan binnen kort door het huwelijk verbonden worden met jonge christenen, die door de zendelingen opgevoed worden. Deze kleine negers bewonen, op vijf honderd meters afstand van de hierboven beschreven gebouwen, de huizen die men heeft overgebracht van Nemlao, eene ongezonde streek, door de missionarissen met recht en rede verlaten. Die jongelieden, bestemd om welhaast de eerste stichters te worden van een uitsluitend christen
| |
| |
dorp, gedragen zich uitnemend goed, en leggen een bewonderensweerdigen iever voor den arbeid aan den dag.
Maar keeren wij terug tot 1892. Te Banana weergekomen, maken wij onze voorbereidsels tot de reis naar Boma. De eerste en noodzakelijkste voorzorg, die wij moeten nemen, is onze voeten te ontdoen van een schier onzichtbaren doch gevaarlijken vijand, die slechts drij dagen van doen gehad heeft om er in te komen nestelen; ik wil zeggen de zandvloo of huidworm, die niet veel grooter is dan een mostaardzaadje. Twee dagen nadat het zich in de plank van den voet, of nog dikwijlder onder de nagels gevestigd heeft, legt dit diertje er zijne eieren, saamgekleefd tot een wit bolletje zoo dik als eene erwt, waar het zich te midden in verduikt. Eene ijselijke jeuking verraadt weldra zijne tegenwoordigheid, en aanstonds moet men met eene fijne naald in het levend vleesch beginnen te peuteren, om er den vijand uit te halen; zoo men slechts een gedeelte van het diertje of van zijne eieren in de wonde laat, stelt men zich bloot aan afgrijselijke zweren, ja zelfs aan het verlies van een lid of van een heelen teen.
Vóór dat wij Banana verlaten, wil ik nog een woord zeggen over zijne haven. Drij steden van Neder-Congo, Banana, Boma en Matadi, bezitten
| |
| |
de breedste en veiligste havens van gansch de afrikaansche kust. Die van Banana zou gemakkelijk de oorlogsvloot van eender welke europeesche macht kunnen bevatten. Sedert 1892 echter heeft zij veel van haren voorspoed verloren, ter oorzake der volgende omstandigheden. Het belangrijkste der groote handelshuizen van Banana, het kantoor eener hollandsche maatschappij, gebruikte twee duizend negers en honderd blanke bedienden. Door de mededinging van andere soortgelijke huizen, werd de haven jaarlijks door meer dan drij honderd schepen bezocht. Om de invaart te vergemakkelijken, had de onafhankelijke Staat groote onkosten gemaakt, zeetonnen geplaatst, eene vuurbaak gezet, enz. Daarvoor werd er een zeker havenen tonnengeld geheven, waartegen de handelshuizen hevig opkwamen. De Portugeezen, om zich die oneenigheid ten nutte te maken, deden de schoonste beloften aan degenen die zich te Cabinda zouden gaan vestigen. Cabinda is eene haven, die eenige uren meer noordwaarts gelegen is. De maatschappij van Rotterdam viel in den strik, en bracht het grootste gedeelte van haar materiëel naar Cabinda over. De portugeesche maatschappij van den Zaïre, en het fransch handelskantoor, door dit voorbeeld aangespoord, verhuisden insgelijks naar Cabinda.
| |
| |
Nu schijnen de goedlooze handelaars vol spijt te zijn over hunne overhaasting. Toen zij door kostelijke inrichtingen voor goed aan de portugeesche haven vast waren, begon de gouverneur fijntjes nu op dit, dan weer op dat, zulke zware belastingen te leggen, dat er thans zooveel te betalen valt als te Banana. Daarenboven kunnen de schepen te Cabinda niet tegen de kaai aanleggen. De groote stoombooten moeten, gedurig stokend, op eenen afstand van twee duizend meters van de kust ankeren, en de schuitjes, die de waren aan land brengen, slaan niet zelden om, doordien de reede door geenen golfbreker beschut is.
In zulke omstandigheden zal Banana vroeg of laat er wederom bovenop komen. Het is ook niet van gisteren dat zijne haven vermaard is: laat mij herinneren dat hier vroeger een schrikkelijk tooneel plaats had. Reeds sedert lang waren de europeesche machten met elkander overeengekomen om den slavenhandel uit te roeien; maar niettemin bleef de markt van Boma de negerschepen gestadig van ebbenhout voorzien. In het terugkeeren naar de zee konden die vaartuigen den linkeroever van den stroom niet volgen, ter oorzake der wilde en woeste roovers die de kusten bewoonden; zij waren derhalve verplicht door de menigvuldige eiland- | |
| |
jes van den rechteroever heen naar Banana te stevenen. Vier booten, met slaven opgepropt, werden door een engelsch oorlogsschip overvallen, in de haven teruggedreven, beschoten en in den grond geboord. Eene overgroote ijzeren romp, die zelfs bij de hoogste tij boven de de golven uitsteekt, getuigt heden nog van de ijselijke bestraffing.
Laten wij ons verhaal voortzetten. Den 15 Juli schepen wij ons naar Boma in, op een zeer klein dampschip, met naam Camille Janssen, bestuurd door eenen Deen, die terzelfder tijd kapitein en werktuigkundige van zijnen boot is. In plaats van eenen omweg te maken, om het midden van den grooten stroom te bereiken, varen wij recht door de ontelbare eilandjes heen, die langs de kust liggen. Die eilandjes zijn als zoovele ontzaggelijke bloemtuilen, door de golven gedragen. Van uit de boomen, waarmêe zij omzoomd zijn, en die hunne dichte kruinen naar den stroom neigen, hangen ineengestrengelde slingerplanten, met duizenden lieve bloemen geschakeerd, tot op den grond af terwijl velerlei waterplanten tegen den oever opklimmen, als wilden zij den bodem verbergen, die dezen rijken, prachtigen wasdom draagt.
Het is nochtans niet al gebloemte en gebla- | |
| |
derte wat men in die heerlijke, geurige eilanden ziet. Tallooze krokodillen schuilen onder dat bekoorlijk loover. Onze kapitein, de behendigste schutter dien ik ooit ontmoet heb, is er bijzonder op uit, om die monsters neer te schieten. Men weet dat de krokodil, die niet op den slag dood blijft, den jager ontsnapt met aanstonds in het water te duikelen; doch daar laat onze Deen haar den tijd niet toe. Onder onze oogen velde hij, zonder eens te missen, zes dezer afzichtelijke beesten neer, waarvan hij de drij grootste, elk bijna drij meters lang, aan boord nam. De vellen dier gedrochten worden hem door kooplieden van Londen een pond sterling het stuk betaald.
Op het groote eiland Mateba, waar wij rond 2 ure langs varen, bezit de maatschappij De Roubaix, van Antwerpen, prachtige weilanden, waar zij groote winst uittrekt, door het fokken van hoornvee. Onlangs heeft men er peerden ingebracht die er zoo goed aarden als de ossen.
Op tien kilometers van Boma verlaten wij eensklaps de kronkelende kreken, en komen in de onstuimige wateren van den Congo. Onze kleine boot bereikt slechts de aanlegplaats, na geruimen tijd hevig geslingerd en geschommeld te zijn geweest.
| |
| |
Men heeft veel gesproken over Boma, de hoofdstad van den Staat; nochtans is het weinig gekend, omdat men geene rekening gehouden heeft van zijne snelle uitbreiding. Ik zal trachten het te beschrijven, zooals ik het bij mijne aankomst, in 1892, vond, en gelijk ik het in 1894, bij mijne terugreis naar Europa, wederzag.
| |
Boma in 1892.
In de haven ontmoet ik, tot mijne groote voldoening, twee vrienden: dokter Reyter, een mijner vroegere medeleerlingen in het Seminarie van Hoogstraeten, en dokter Etienne, met wien ik te Antwerpen kennis maakte ter gelegenheid der voordracht van Bonvalot over onze reis in Tibet. Deze heeren bieden zich vriendelijk aan om ons op onzen uitstap te geleiden.
Te dien tijde bestond de stad uit twee gansch afgezonderde wijken, die nochtans door eenen stoomtram met elkander verbonden waren: Boma-strand, en Boma hoogvlakte.
Wat men te Boma-strand eerst bemerkt, is een blok hollandsche, portugeesche, engelsche en fransche handelshuizen; daar ruilt men europeesche waren: stoffen, messen, spiegels en alle andere snuisterijen, tegen de inlandsche voortbrengselen, voornamelijk palmolie, aard- en
| |
| |
palmnoten Men komt onophoudelijk gansche karavanen tegen van negers, met die waren beladen.
Nevens die bijzondere kantooren ziet men het gasthof en de lokalen der Algemeene Magazijnen, van belgische stichting. Daarenboven nog verschillige staatsgebouwen in hout in plaatijzer, in steen, voor den dienst der politie en der openbare werken. Men ziet er smidsen en schrijnwerkersplaatsen, waar er duchtig gearbeid wordt.
Te Boma-hoogvlakte zijn de bouwen nog zeldzaam. Achter het gasthuis voor negers ligt een moeras langsheen de Rivier der krokodillen. Verder, dicht bij een moeshof, is het kwartier der openbare macht; dan het ziekenhuis, gebouwd naar de aanwijzingen van doktor Allard; hier en daar eenige huizen van bedienden, rondom een ravijn; het bureel van den geheimschrijver, de apotheek, de residentie van den landvoogd, de pastoorij en de kerk. Al die verschillige gebouwen zijn van elkander gescheiden door groote plekken woesten, naakten, steenachtigen grond, ofwel door wakke drassige landerijen.
| |
Keeren wij weder in 1894.
De twee wijken zijn nu verbonden door eene breede laan, van weerskanten met nieuwe huizen bezet. Te Boma-strand telt men vier kranen om te lossen, waarvan eene aan den Staat, eene aan
| |
| |
de Algemeene Magazijnen, de derde aan het handelskantoor van den Zaïre, en de vierde aan het hollandsch Huis toebehoort. Een prachtige wandelweg, onophoudelijk begaan door blanken van alle natiën en negers van alle stammen, loopt tusschen den stroom van den eenen kant, de handelshuizen, lieve buitens en moestuinen van den anderen.
Te Boma-hoogvlakte zijn de moerassen en het ravijn herschapen in een park, waar fraaie dreven weelderige boschjes van banaan-, kokos-, papaya-, koffie- en oranjeboomen afbakenen. Bevallige lusthuizen, niet tegeneen gebouwd gelijk de woningen onzer steden, maar door rijen van banaanboomen en bladerrijke kauwoerden van elkander gescheiden, zijn allekant, als bij tooverslag, opgerezen.
Wanneer de gebouwen voor onze Zusters bestemd gansch zullen voltooid zijn, zullen zij boven al de andere uitmunten; zij zullen het eigenlijk klooster bevatten, de gebouwsels van het Rood Kruis, eene school van huishoudkunde, klassen en ziekenkamers; dat alles op een ruim hof, met hooge muren omgeven. De stoomtram, die gedurig tusschen Boma-strand en Boma-hoogvlakte een en weer rijdt, komt tweemaal daags de vergaarbakken, langsheen zijnen doortocht aangebracht, met versch water vullen. In
| |
| |
een woord deze nieuwe afrikaansche stad moet onder opzicht van vermaak en genoeglijkheid, voor menige stad van het oud Europa niet onderdoen. Men moet zeker altijd rekening houden van het klimaat; en wie te Boma zich met faro zou willen opvullen, zooals tal van Brusselaars, zou zich aan groote gevaren blootstellen. Maar om te bewijzen dat de blanke er in goede gezondheid kan leven en kloeke en struische kinderen teelen, wil ik slechts het volgende voorbeeld aanhalen. Treden wij het huis van onzen vriend, doktor Reyter, binnen In 1893, toen ik hier de Zusters voor Luluaburg kwam halen, had ik het geluk zijn zoontje te doopen, dat op afrikaanschen bodem geboren was. Toen ik het in 1894 wederzag, was het een dikke bengel geworden, met bolle, roode wangen, levendig en woelig gelijk zijn peter, M. De Saegher, vrederechter te Boma.
Een der wonderen van de stad is ontegen zeggelijk de staatschool, door onze medebroeders bestuurd. Twee honderd vijftig jongelingen ontvangen daar hunne godsdienstige en militaire opvoeding, na eerst, voor 't grootste gedeelte, in de kolonie van Nieuw-Antwerpen gedurende verschillende jaren voorbereidende lessen gevolgd te hebben. Pater De Cleene, die zich met hert en ziel aan dit zoo belangrijk werk toewijdt,
| |
| |
is uiterst voldaan over den volkomen uitslag. Buiten de schooluren en den oefentijd houdt hij zijne jongens met tuin- en akkerbouw bezig. De naburige vallei, vroeger dor en steenachtig op hare hellingen, drassig in de laagte, is heden drooggelegd en gezond gemaakt, bij middel van een diepe gracht, en prijkt thans met een weelderig gewas van broodwortelen, aardnoten, groenten en fruitboomen van alle soorten.
Bij het zien dier snelle heerlijke verandering zou men zeggen dat God, die eertijds den mensch beval de aarde te bewerken, hem zijne eigene scheppingskracht medegedeeld heeft, mits ze uit te oefenen door dien labor improbus, of noesten arbeid, in zoo menig dicht bezongen.
Doch Boma, ofschoon hoofdstad, ligt slechts aan de kust van het onzaggelijke land, dat wij tot aan zijn uiteinde moeten doorreizen. Eerst en vooral moeten wij ons naar Matadi begeven, om de gedeeltelijke reis te regelen, die wij, tot aan Leopoldville, in karavaan te land moeten afleggen. Te Matadi, waar wij, ik en H.E.H. Overste, met den stoomboot Héron zijn aangekomen, zien wij weldra het dampschip Lualaba binnenvaren, dat den 5 Juli van Antwerpen vertrokken is. Dit vaartuig brengt de uiteengenomen stukken van onzen kleinen stoomboot, ‘O.-L-V. van Altijddurenden Bijstand’
| |
| |
geheeten. Aan boord zijn twee werktuigkundigen die belast zijn het weder ineen te zetten wanneer al de stukken over land te Leopoldville zullen aangekomen zijn.
Dientengevolge keert de H.E. Overste naar Boma terug, ten einde zijne laatste beschikkingen te maken; en ik blijf te Matadi, om op het lossen te letten. Dat werk duurt van den maandag tot den vrijdag; de stukken van den kleinen boot, door negers gedragen, vertrekken aanstonds naar Leopoldville; de naamlooze belgische Maatschappij, S.A.B., heeft zich met de verzending belast, tegen den peperduduren prijs van vijftig duizend franken.
Ik zal later nog gelegenheid hebben om van Matadi te spreken, evenals over het gasthuis Kinkanda, twee posten door de EE. HH. D'Hooghe, Janssens en Buysse, priesters van het bisdom Gent, bediend; doch ik zou mijne plicht verzaken, zoo ik niet reeds van nu afzegde dat die heeren ons altijd als broeders onthaald hebben, en dat wij zonder hunne hulp er moeilijk zouden in gelukt zijn onze karavaan in orde te brengen.
Te Boma beslist de H.E. Overste dat een der drij nieuwe missionarissen, de E.H. De Cock, daar zal blijven voor den dienst der kolonie. De EE. HH. Baltus en Wolters zullen
| |
| |
ons naar Opper-Congo vergezellen. Als wij allen te Matadi vereenigd zijn, krijgen de twee werktuigkundigen, waar ik even van sprak, bevel van niet naar Leopoldville te vertrekken, voordat het laatste stuk van onzen boot zal verzonden zijn. Middelerwijl vraagt de amerikaansche handelsagent, M. Mohun, een katholiek van iersche alkomst, de toelating om met ons mede te reizen.
Wij vertrekken den 29 Augustus, en rijden met den spoorwagen tot aan Mpozo. Vandaar moeten wij het overige der reis te voet afleggen, langs den vermaarden weg der karavanen.
Anderen vóor mij hebben reeds de ellenden van dien tocht beschreven; ik wil dus daaromtrent slechts éen punt in aanmerking nemen. Ik heb dien weg viermaal afgelegd, en slechts den eersten keer heb ik veel te lijden gehad. Waarom? Omdat wij hoegenaamd geene ondervinding hadden; omdat wij verwaarloosd hadden wijselijk de lengte onzer dagreizen te regelen, en vooral ons overvloedig van goed, versterkend voedsel te voorzien. Dank nochtans aan die droevige ervaring, hebben wij geleerd welke voorzorgen er moeten genomen worden door al wie zonder te groot levensgevaar in Afrika op weg wil gaan.
Ten eerste; men moet wel overtuigd zijn, dat
| |
| |
een lichte aanval van koorts voor iederen beginneling op reis onvermijdelijk is; men kan derhalve niets beter doen dan er maar goedschiks eens om lachen, daar het een vereischte is om zich aan de luchtstreek te gewennen.
Ten tweede: men kan niet genoeg op zijne hoede zijn voor de zon, en, buiten gevallen van uitersten nood, wachte men zich wel er zich op de uren der grootste hitte aan bloot te stellen, zelfs wanneer men door een hoed met breede randen en door een zonnescherm beschut is. Het is dus volstrekt noodzakelijk dat men 's morgends heel vroeg opstaat, en ten allerlaatste om vijf ure vertrekt, na eerst uit de vuist een stuk brood geëten te hebben; om tien ure moet men stilhouden. Dan rust men wat uit in eene hut of onder de tent; men ontbijt; en rond vier ure doet men eene goede maaltijd. Een glas wijn, ja een druppel sterken drank, op dat uur genomen, verkloekt de maag en bevordert de spijsvertering. Het versch vleesch verdient de voorkeur boven al wat ingelegd is. Na het eten brengt men zijn veldbed in orde, dat men zorgvuldig onder een moskietenscherm beschut. Men vergete niet dat men zich des nachts warm moet dekken, om zich voor de vochtigheid en de kwade uitwasemingen van den grond te behoeden.
| |
| |
Ten derde, opgepast; eene plotselinge verkoeling is in Congoland tienmaal gevaarlijker dan de hitte. Ook stellen zij, die nat van 't zweet niet aanstonds van kleeren veranderen, zich aan hevige koortsen bloot. Hetzelfde gevaar bedreigt degènen die de knoppen van hunne kleederen losmaken om zich te verfrisschen, wanneer zij door het gaan verhit zijn; die onder den blooten hemel of op den grond slapen; die des nachts de deuren en vensters hunner slaapkamers niet zorgvuldig sluiten, zonder zich warm te dekken.
Ten vierde: flanellen onderkleeren zijn onontbeerlijk; ten minste moet men altijd zorgen een breeden band van die stof om het lijf te hebben, indien men ingewandsziekten wil vermijden, die in deze streek allergevaarlijkst zijn.
Ten vijfde; om op weg gestadig een degelijk voedsel bij de hand te hebben, is het geraadzaam zich met de dragers te verstaan om elke dagreis zoo te regelen, dat zij, zoo 't mogelijk is, samentreft met eene of andere markt, zooals er in verschillige plaatsen langs de baan op vaste dagen gehouden worden; op die wijze kan men zich gemakkelijk voorzien van verschillende groenten, fruit, eieren, palmwijn, hoenders en geiten. Wanneer gij uwen kok bovendien nog eene goede klont boter te zijner beschikking
| |
| |
kunt stellen, zult gij smakelijk eten, goed slapen, en altijd gezond en vroolijk blijven.
Om uw eten te bereiden, moet gij de boter niet vervangen door palmolie, reuzel, vet van geiten of nijlpeerden, tenzij in tijd van nood, ofwel in uwe residentie, waar het verlies van krachten zoo erg niet is als op reis. Vooral drinkt weinig; past op voor bronwater, als gij bezweet zijt; neemt eene veldflesch mede, gevuld met kouden koffie, thee, of een ander afkooksel, waarvan gij van tijd tot tijd eenen slok zult nemen. Het zou echter beter zijn zich eraan te gewennen buiten de malen nooit te drinken; daardoor zou men minder blootgesteld zijn aan het zweeten, dat de kracht zoo zeer verzwakt.
Eindelijk, wie in Afrika wil leven, en bijzonder reizen, zonder er te veel van te lijden, moet vooraf een goeden voorraad van vroolijkheid opdoen, en de ellenden, die dagelijksch voorkomen, goedschiks verdragen. De onverduldigen, de droefgeestigen, zij die bij de minste moeilijkheid vuur en vlam spuwen, moeten liever stillekens in België blijven en ginder hunnen gal uitbraken. Een aanval van koorts, die voor een vroolijk gemoed niet erger is dan eene onbeduidende valling, is in Congoland eene doodelijke ziekte voor eenen knorrepot.
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Dragers op de pleisterplaats.
| |
| |
Men neme het niet kwalijk, dat ik mij stout weg als kenner der gezondheidsleer durf aanstellen: ‘een ezel struikelt geen twee keeren op denzelfden steen’; en in het volgend nummer zal ik uitleggen hoe ik eens zoo geleerd geworden ben.
|
|