Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio N4r] [fol. N4r] VIII. Afdeeling. Nieuwjaarsgezangen en daartoe betrekkelijk. [Folio N5r] [fol. N5r] CXLV. Nieuwjaars-zang. Hoe snel vervliegt dit wisselvallig leeven, Wat dwaasheid is ’t de wereld aan te kleeven, Die, louter schijn, ons ijlings zal begeeven! Welzalig hij, die, door Gods Geest gedreeven, Met wijs beraad, het beste deel verkiest, Waardoor men niets, schoon ’t al vergaa, verliest! 2 De schicht des doods moog’ held noch koning spaaren, Noch blonde jeugd, noch mannelijke jaaren, Noch rijp vernuft, noch wit besneeuwde hairen; De wijzen zien geen dag voorbij gevaaren, Of juichen om ’t vooruitzigt in hun lot, Daar ieder stond hen nader brengt tot God. 3 Is ’t oude jaar na d’ eeuwigheid vervloo- [Folio N5v] [fol. N5v] gen; Bevondt men zich gezegend uit den hoogen, Of ’s leevenszon met nevelen omtoogen; Men dank’, hoe ’t gaa, ’t onfermend Alvermoogen, Dat, eindloos mild, door weldaên ’t hart verblijdt, Of gunstrijk, tot verbeetring, ons kastijdt. 4 Wat eischt nu ’t jaar, dat wij zijn in getreeden? Een nedrig hart, in ’s Hemels wil te vreden; Een’ nieuwen geest, die, vuurig in gebeden, Ons streeven doet, door God-gewijde zeden, Na ’t heil, dat ons Gods Zoon verworven heeft, En ’t leeven, dat ons, stervend’, niet begeeft. Vorige Volgende