Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CXLIV. Danklied na het Avondmaal. Verlosten! nu het hart na boven, Waar onze Iesus leeft! Wie zal ons nu het heil ontrooven ’t Geen Hij verworven heeft? Wie zal zich durven onderwinden ’t Verstand, door Hem verlicht, Op nieuws t’ ontluistren, te verblinden, In ’t kennen van zijn’ pligt. 2 Nooit zal de Deugd haar steunpunt derven Op ’t heilrijk Vreê-verbond, Bevestigd door ’t vrijwillig sterven Van onzen Heer, gegrond. De Christen ziet, in Iesus lijden, Zijn ingeschapen kragt, [Folio N3r] [fol. N3r] En leert van Hem volhardend strijden Met aardsche drift en magt. 3 De strijd, dien Iesus heeft gestreeden, De wrok der huichlaarij, De hoon, de smart aan ’t kruis geleeden Zijn Eeuwen reeds voorbij; Zijn reis van zoo veel lastig’ uuren Voor lang reeds afgeleid, ’t Gevolg daarvan, Zijn loon zal duuren, Door d’ eindlooz’ Eeuwigheid. 4 ’t Recht ons te schenken van Gods kindren Was dit bedoeld gewin; En zouden wij dit loon vermindren Door zond’ en wereldmin? Dan straft’ het knaagende geweeten Onz’ ijdle Godsdienstpraal, Ons zorgloos, stout, onwaardig eeten Aan ’t Heilig Avondmaal. [Folio N3v] [fol. N3v] 5 ‘Verhoogde Iesus! wij gevoelen Te sterk Uw waard’ als vrind, Dan dat ooit d’ ijver zou verkoelen Waarmeed’ ons hart U mint. Het is ons ernst voor U te leeven, Daar Uw gedagtenis, Door ’t heilig voorbeeld ons gegeeven, Op nieuws ons dierbaar is.’ Vorige Volgende