Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio M8v]
| |
scheiden van ’t geen grof en beeldlijk is.
God moet in waarheid en in geest zijn aangebeden:
Wie anders meent of doet gaat waarheids leerpad mis.
Hij kent God en den Godsdienst niet,
Die in ’t gemoed alzo bestaat;
Wijl God alleen op ’t harte ziet,
De woonplaats van al ’t goed en kwaad.
Elk zie dan, dat in hem geen’ dooling blijf verhoolen:
De proef, de proef, de proef, de proef is ons bevoolen.
2 Den dood van Godes Zoon plegtstaatig te gedenken,
En daarom menigwerf aan ’s Heeren disch te gaan,
Geeft wel bepeinzensstof van ’t heil, dat God wil schenken,
’t Is in zichzelf een goed en prijslijk werk gedaan,
Maar is de mensch niet wel bereid
Door ’t wijs beproeven van ’t gemoed,
| |
[Folio M9r]
| |
’t Is slechts met waan en ijdelheid
’t Zichzelf misleidend hart gevoed.
Dat leert ons ’t woord van God, dat ons behoedt voor doolen:
De proef, de proef, de proef, de proef is ons bevoolen.
3 Laat dan, ô Heer! ons hart zichzelven niet bedriegen,
Door doolend’ eigenliefd’ en valschen troost vervoerd.
Beproeft ’t vrij zelf, ô God! Uw proef kan geenszins liegen.
Zo zullen wij in ’t hart, door zoo veel liefd’ ontroerd,
Hier eerlang naar Uw Heilig woord,
In voorsmaak, door Uw’ goeden Geest,
Als elk Uw stem getrouwlijk hoort,
Hier houden ’t waare zielenfeest.
ô God! zie, of iets kwaads zij in ons hart verschoolen:
Die proef, die proef, die proef, die proef zij U bevoolen.
|
|