Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CXXXIV. Lied voor de bediening des doops. Dat in dit plegtig uur, ô zaamgekomen Vrinden! Wat Godsdienst gij belijdt, een heilig’ ernst regeer’; Hier zal ’t geloovig hart zich aan zijn’ God verbinden, Door ’t vrij omhelzen van de Christelijke leer. 2 Ziet deez’ boetvaardigen; ziet hun oprecht verlangen, Om op hun waar geloof en ongeveinsd berouw, Naar Iesus wijs bevel, den Heilgen Doop t’ontvangen, Dat teken van hun boet’, en Gods genaad’ en trouw. 3 Ziet, hoe het pligtverzuim van hun verloopen leeven En menig dwaas bestaan, tot in de ziel hun smart; Hun ootmoed biedt God [Folio M5r] [fol. M5r] aan, al wat zij kunnen geeven, Een vroom besluit tot deugd, en een verbrijzeld hart. 4 Zond’-rouwigen! schept moed, gij moogt vergifnis hoopen, Uw Heilland wist, hoe traag koel’ overtuiging werkt, Zijn wijsheid wil, dat g’ u in Zijnen naam laat doopen, Opdat uw rede door den hartstogt word’ versterkt. 5 Wij allen zien, ontroerd, u na het wasbad treeden, En onze hartenwensch is aan uw heil gewijd. Het zalig Geestendom ziet juichend na beneden, Daar gij straks Leden van de Kerk van Christus zijt. 6 Gij knielt, ontvangt den Doop, en, zalige gedagten! Uw Heilland ’t heerlijk loon, ’t geen Hij verworven heeft. Wat troost, wat hulp, wat heil, kunt gij van Hem nu wagten, Zo g’ anders waardiglijk uw hooge roeping leeft. Vorige Volgende