Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio M3v]
| |
Hemelleer deed zich door elk verstaan.
Verwondering bragt overtuiging voort,
Daar elk zijn taal, zijn eigen tongval hoort;
Slechts ’t ongeloof, het welk met alles spot,
Ontkend’ ook hier de zigtbre hand van God.
2 D’ Apostelschaar, in kennis zoo gering,
In moed zoo zwak, voor zij Gods Geest ontving,
Zag zich geheel veranderd in dat uur,
Vol wakkerheid, vol moed, vol kragt, vol vuur;
Ontwaard’ in zich een kragtiger gevoel
Van ’t wigtig eind’, en zeedlijk geestlijk doel
Van Iesus leer, Zijn dood aan ’t smaadlijk kruis,
Verrijzenis, en gaan na ’s Vaders huis;
Een’ vasten wil om alles te bestaan,
En voor Zijn zaak tot in den dood te gaan.
3 Als God den mensch soms meer onmiddelijk leidt,
Bedoelt Hij steeds des menschen
| |
[Folio M4r]
| |
zeedlijkheid.
Nooit zal Zijn magt de loome traagheid voên,
Ten dienst van trotsch en schijndeugd wondren doen.
Die wél gebruikt, ’t geen hij ontvangen heeft,
Die naar zijn licht en geweeten leeft,
Tot hoogre deugd een hoogre kragt verlangt,
En daar na streeft, die is het die ontvangt,
Zodra pligt roept, ontwikkelt zich een kragt
In zijnen geest, die niets onmooglijk agt.
4 Wie zich verlicht in zijnen Godsdienst noemt,
Op ’t recht verstand van Iesus Heilleer roemt,
Met ophef spreekt van woord en geest en licht;
Maar agtloos leeft omtrent Gods wil, zijn’ pligt;
Geen één bewijs van hartsverandring geeft,
Geen één gebrek met ernst verbeterd heeft,
Geen één talent, noch zedelijke kragt
Der maat-
| |
[Folio M4v]
| |
schappij, der deugd ten offer bragt,
Vindt vroeg of laat, zijn onheil, schand’ en straf,
In ’t voorrecht zelf, ’t welk hem de Hemel gaf.
|
|