Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio M5v] [fol. M5v] CXXXV. Boetzang bij de bediening des doops. Zie neêr, ô God! ô Hemelmajesteit! Zie op ’t berouw, voor U in ’t stof geboogen! Het schreit U aan; ’t smeekt om Uw mededogen, Ia, Gij, ô God! zijt tot genaê bereid. Wie, recht bedroefd, en diep in ’t hart gewond, Zijn schuld belijdt, mag op ontferming hoopen. Dit staafd’ Uw’ Zoon, dien G’ ons ten Heilland zondt, Toen Hij beval boetvaardigen te doopen. 2 Wij staan gereed te handlen naar Zijn woord; Wie zou dat woord, zoo troostrijk, niet gelooven? Geen misdrijf gaat de liefd’ Uw’s Zoons te boven; Die smeekt voor ons, en wordt terstond verhoord. Wij zijn, om hier het Doopbad in te gaan, Genaderd [Folio M6r] [fol. M6r] met oprechte boetgezinden; Zij namen ’t woord des Heils met blijdschap aan, Laat hen ook Heil, laat hen Vergeeving vinden! 3 Geef, dat de Doop zoo op hunn’ harten werk’, Dat z’, in dit uur, aandoenlijk en verheven, Zich aan Uw’ dienst voor altijd overgeeven; Dat z’ ingelijfd, in Christus Vredekerk, De broederliefd’ als ’t merk der Christenheid, Van nu af aan, onschendbaar heilig agten: En door den Doop tot zuivre deugd geleid, In wandel rein, ja rein zijn in gedagten. Vorige Volgende