Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CXXIX. Tweede Paaschlied. Ja, de Heer is opgestaan! Laat ons moedig grafwaards gaan. Englen wagten bij dat graf Zijn bedrukte vrienden af. Vreest geen’ steen en spilt geen tijd, Gij, die Zijn beminden zijt. 2 Iosef! toef niet. In uw hof Krijgt gij meêr dan dankens stof. Deedt gij aan dien Dooden eer; Hij beloont u dubbel weêr, Nu ’t gestorven graan ontspruit, Dat de rijkste vrugt besluit. 3 ’t Groote licht, dat vrolijk bloost, Geeft aan zwakken moed en troost; Maar veel meêr vermag de Zon, Die deez’ dag zijn’ [Folio L11v] [fol. L11v] loop begon; En door licht en stillen gloed Doode zondaars leeven doet. 4 Vrouwenschaar! die kruiden brengt, En met traanen bang besprengt, Zoekt geen dooden. Hij, die leeft, Die geen balsem noodig heeft, Gaat u voor. In Galileên Vindt gij ’t eind’ van uw geween. 5 Uit Maria’s lievend hart Vlugten kommer, angst en smart; Nu zij onverwagt ontmoet Hem, die haar bij naame groet; Ia Zijn’ Vader en Zijn’ God Noemt haar’ Vader en haar’ God! 6 ’t Reizend paar na Emmaus zag, Bij het neigen van den dag, Hunnen Heer aan ’t Avondmaal. Cephas hoort zijn’s Meesters taal; Thomas ziet Zijn wonden staan; Bloost, gelooft, en bidt Hem aan. [Folio L12r] [fol. L12r] 7 Allen, die den Heer bemint, In Zijn leeven blijdschap vindt, Zoekt Hem, zonder angst of pijn, Waar Hij wil gevonden zijn. Hoort Zijn stem, Hij wijst u ’t spoor, En Zijn liefde gaat u voor. 8 Ia, de Heer is opgestaan! Ieder heff’ een lofzang aan! Niemand treur op Zijnen dag, Dien men zalig noemen mag! Ieder gaa van Iesus graf Dankbaar en vertrouwend af. Vorige Volgende