Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio L8r] [fol. L8r] CXXVI. Jesus begraaven. Gemarteld’ Onschuld! rust, rust zagt in ’t stille graf, Waar gulle vriendschap U een vreedzaam leger gaf. Hier heeft de haat geen magt, hier is aan ’t woest geweld Der boosheid, hoe vergrimd, hoe woedend, perk gesteld. Hier staat de nijd verstomd, hoe dreigend hij ook ziet, Die hier slaapt, treft de pijl des vuigen lasters niet. 2 Zo Gij, voor ons slechts dood, daar G’ Uwen Vader leeft, Bewust zijt van de zorg, die zich de vriendschap geeft Voor Uw gewijd gebeent’, hoe ijvrig zij den pligt Van eerbied en van liefd’ omtrent Uw lijk verricht; Dan vindt Gij in haar trouw, haar’ moed, haar dankbaarheid Den zaal’gen [Folio L8v] [fol. L8v] voorsmaak reeds van ’t heil voor U bereid. 3 Uw grafplaats wordt bewaakt door Uwes vijands wagt. Gods Engel waakt voor U, voor U waakt ’s Vaders magt. Want Gij, ô Heilige! zult het verderf niet zien, Weldraa Uw grafspelonk in zegepraal ontvliên: Dan trekt nog eens Uw geest, vóór na Gods Rijk te gaan, Tot Uwer vrienden troost, het kleed der Menschheid aan. 4 Godvrugte Lijderen! zo gaat uw leevenstijd Door onderwerping aan Gods wil, aan God gewijd, Met geenen mindren spoed, dan die der blijdschap heen. Gij weet, hoe ras een maand, een jaar, een eeuw verdween, Of g’ aardschen voorspoed smaakt, of aardschen voorspoed derft, Is van gering belang voor u, die zalig sterft. Vorige Volgende