Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio L7r] [fol. L7r] CXXV. Wonderen na den dood van Jesus. Het huichlend Priesterdom, ’t geen smaald’ op Iesus magt, Zijn wondren zag, maar die ontkend’ en hadt veragt, Hem echter onbeschaamd vroeg om een zigtbaar teken, Hoort nu de stem van God, in Zijne donders spreeken, Door God dien Kruisseling, in spijt dier moordenaaren Op ’t plegtigst voor Zijn’ Zoon, des Leevens Vorst, verklaaren. 2 Naauw was des Heillands geest het stoflijk deel ontvlugt, Of rotsen splijten zich, het aardrijk beeft en zugt, En schudt, en dreunt, en dreigt verwoesting en verdelgen, Het opent reeds zijn’ mond, om d’ ondeugd in te zwelgen. Des Tempels voorhang scheurt van boven tot beneden, Daar lijken, [Folio L7v] [fol. L7v] weêr bezield, de Hoofdstad binnen treeden. 3 Waar is de magt, die op verstoktheid iets vermag? Schoon dat de Iood Gods hand in deeze wondren zag, Schoon d’ angst voor ’s Hemels straf inwendig hem deedt schrikken, Laat zijn weêrspannigheid zich buigen noch verwrikken. Hij waagt het roekeloos door wraakzugt aangedreeven, Kroost, Godsdienst, Vaderland, der driften prijs te geeven. 4 Geduchte les voor hem, die, dwaas en onbedagt, Schoon hij hardnekkig is, zich voor standvastig agt. ’t Oprechte hart is door geen schatten om te koopen, En egter staat het steeds voor overtuiging open. Die in zijn’ pligt getrouw, standvastig wenscht te heeten, Zorg voor een’ kloeken geest, en voor een teêr geweeten. Vorige Volgende