Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio L6r] [fol. L6r] CXXIV. Jesus dood. Een aakelige duisterheid Werdt over ’t Ioodsche Land verspreid, Bij ’t eind van Iesus smartlijk lijden; Dat sombre werkt’ op Iesus hart En voegde zielangst bij Zijn smart. 2 ‘Mijn God, mijn God!’ dus klaagde Hij, ‘Waarom, waarom verlaat Gij mij In deez’ ontzaglijk’ oogenblikken?’ Doch Hij verhief zich boven ’t lot, En zag Zijn’ Vader in Zijn’ God. 3 Ia, steunend’ op Gods liefd’ en magt, Riep Hij:‘Mijn Vader! ’t is volbragt. ’k Beveel mijn’ geest in Uwe handen.’ Zo spreekend legt Hij ’t leeven af, Die [Folio L6v] [fol. L6v] zich aan God gantsch overgaf. 4 Bedaard, gerust, met stille vreugd Sloot dus de Martelaar der Deugd Zijn kort, Zijn moeilijk, werkzaam leeven, Waarin noch haat, noch nijd, noch list Een’ enkle vlek t’ ontdekken wist. 5 Het is volbragt! geen nieuwe leer, Geen Goddelijk’ Orakels meêr, Geen Tempeldienst, geen Offeranden; Het is volbragt! de mensch verlicht, Ten Geestelijk’ eerdienst slechts verpligt! 6 Gods Zoon heeft nu Zijn werk gedaan, Onz’ arbeid, Broeders! vangt nu aan. Wie zagt en zalig wenscht te sterven; Volbreng zijn’ pligt, in lief en leed, Standvastig, zo als Iesus deedt. Vorige Volgende