Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio L2r]
| |
2 Een woestaart, die het stout durft waagen,
Zich van ’t Romeinsche juk t’ ontslaan,
’t Gemeen in ’t harnas wist te jaagen,
Een’ dollen manslag hadt begaan,
Gevaarlijk voor de Maatschappij,
Ziet zich door dwaaze volkskeus vrij.
3 Nu hoort zich ’t Hoofd der Menschenvrinden,
Vol weldoens wil, vol weldoens magt,
Die op wat plaats Hij zich liet vinden,
Verlichting, heil, vertroosting bragt,
Door ’t Volk, hoe veel ’t van Hem genoot,
Op ’s Priesters wenk, gedoemd ter dood.
4 Zo weinig is ’er staat te maaken
Op ’t geen de wereld van ons denkt,
Wat menschen prijzen, wat zij laaken,
Door vreemden invloed niet gezwenkt,
Wagt waare wijsheid loon en straf
Van God en van ’t geweeten af.
|
|