Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio L1r]
| |
om de stem des zelfsverwijts te smooren,
Iets ongewoons, iets fraais, iets vreemds te hooren
Is meest hun doel.
2 De Ioodsche Vorst, verzuft van ’t hofgewoel,
Trotsch op zijn magt, vol ijdel zelfgevoel,
Zag, vol van vreugd, voor zijnen rechterstoel
Een’ Iood verklaagen,
Die ’t gantsche land deedt van zijn magt gewaagen,
Zijn dwaaze waan gaf hem het vast vertrouwen
Een gochelspel, door kunst gewrogt, t’ aanschouwen
Tot zijn vermaak.
3 Dan Iesus ziet zijn oogmerk, kent de spraak
Des dartlen hofs, en zijn’ bedorven smaak,
Hij hoort en zwijgt.
Dit doet van woed’ en wraak Herodes beeven.
Nu wordt de Deugd, zoo waardig, zoo verheven,
Veragtelijk de hofpoort uitgedree-
| |
[Folio L1v]
| |
ven,
Het woest vernuft van ’t krijgsvolk prijs gegeeven,
Wreed in hun hoon.
4 Dit was, helaas! ook veelal ’t schandlijk loon,
Voor menig trouw en ijvrig dienstbetoon,
Door aardsche magt, verdiensten aangeboôn,
In laater dagen.
ô, Liever smaad en smart met Iesus draagen,
Dan zijn natuur ooit schandelijk t’ onteeren,
Door slaaf te zijn van ’t grillige begeeren
Eens rijken dwaas.
|
|