Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio K11r]
| |
in lijden ziet,
Uw’ Meester te verzaaken.
Waar blijft, in dit noodlottig uur,
Die heldenmoed, dat liefdevuur,
Waardoor g’ u zelf vrijwillig boodt,
Om, wie ook vloodt,
Uw’ Heer te volgen in den dood.
2 Waarom liet gij, zo onbedacht,
U in de Hofzaal vinden;
Waarom gesteund op eige kragt;
Door waan u laaten blinden?
Ach, Petrus! eenmaal afgedwaald,
Zwerft gij, wordt slechts de proef herhaald,
Zo roekeloos en schandlijk laf,
Tot uwe straf
Van ’s leevens weg al verder af.
3 Uw deugd is reeds haar steunpunt kwijt,
Uw kragt is reeds verlooren,
Ia dat gij Iesus leerling zijt
Klinkt schriklijk u in d’ ooren.
Wie zegt dat gij bij Hem behoort,
Brengt woed’ in uwen geest hervoort,
En
| |
[Folio K11v]
| |
zelf niet weetend wat gij zeidt,
Door angst verleid,
Vervloekt g’ uw eigen Zaligheid.
4 Ach, Christnen! wat al euveldaên,
Wat ongerechtigheden
Zijn door bloohartigheid begaan;
Wat groot bederf der zeden
Is in de menschenvrees gegrond,
Eén scherts, die ’t weeklijk hart verwondt,
Eén lach, die d’ eigenliefde smart,
Heeft menig hart
Vaak in der zonden strik verward.
5 Laat ons dan na een vasten geest
Met allen ijver streeven:
Ootmoedig, waakzaam, onbevreesd
In onzen proefstaat leeven.
Nooit, op het algemeen gerucht,
Een’ vriend, die onder laster zucht,
Lafhartig mijden, trouwloos vliên,
Neen bijstand biên;
Waar pligt spreekt, geen gevaar ontzien.
|
|