Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio K10r] [fol. K10r] CXV. Jesus voor den joodschen raad. Wat zal d’ Onschuld toch gewinnen, Wat beginnen Voor een snooden rechterstoel; Daar zij rechters en getuigen ’t Recht ziet buigen, Zonder knaagend zelfgevoel. 2 Iesus! zou de wraak U spaaren? Huichelaaren, Dien Gij ’t masker hebt ontrukt, D’ opgekropte spijt verbannen? Die tirannen Iuichen, nu hun wensch gelukt. 3 Hoe! een priester durft het waagen U te daagen Voor den Goddelijken throon: Duft Iehova’s naam onteeren, U bezweeren, Dat Gij zegt: Ik ben Gods Zoon! 4 Maar hoe treffend veel betekent Uw welspreekend, Hem beschaamend, zwijgen niet; Daar Gij toont, zijn looze vonden Te door- [Folio K10v] [fol. K10v] gronden, Toont dat Gij zijn oogmerk ziet. 4 Doch de roem van Uwen Vader, Die U nader, Dan Uw roem aan ’t harte leit, Doet U eindlijk ’t zwijgen breeken, Recht uit spreeken Van Uw hooge waardigheid. 5 D’ Opperpriester beeft van woede, Marrens moede, Scheurt hij plegtig ’t opperkleed, Durft zich ’s Hoogsten wreeker noemen, Dus verbloemen ’t Gruwlijk ontwerp dat hij smeedt. 6 Wat al lessen voor ons leeven Zijn gegeeven, Christnen! in dit kort bericht; Iesus gaf voor alle tijden In Zijn lijden Onderwijs, Vertroosting, Licht. Vorige Volgende