Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio K5v] [fol. K5v] CX. De boodschap aan de herders. Terwijl in ’t holste van den nagt Op Bethlems still’ en vrugbre velden, De starren, ’s Hoogstens liefd’ en magt Aan nederige Herders melden. 2 Terwijl z’ eenvoudig en oprecht, Vol Godgeheiligde gedachten, Den Heilvorst, aan hun toegezegd, Vertrouwend en blijmoedig wagten. 3 Zien zij als in een oogenblik, Zich met een glansrijk licht omstraalen, Ontroerd, verbijsterd en vol schrik, Een hemelbode nederdaalen. 4 Hij spreekt, daar hij hen siddren ziet, ‘Ik doe u groote blijdschap hooren, Godvruchte Broedren! vreest gij niet; [Folio K6r] [fol. K6r] Het heil der volkren is gebooren. 5 Iehovah heeft, aan al wat denkt, Zijn lust, Zijn Godlijk welgevallen; De Heilland, die Zijn liefd’ u schenkt, Zal Zaligmaaker zijn van allen. 6 Gaat heen na Bethlem, Davids stad, Geen grootheid zal uw oog verblinden, Gij zult Hem, die uw heil bevat, Daar in een stal en kribbe vinden.’ 7 Dus moet Hij, die naar Gods beleid, Het volk ten Leeraar zal verstrekken, Reeds, als een kind, door needrigheid, Leergierig’ armoê tot zich trekken. 8 Wie dat ook van het Ioodsch geslacht Een’ aardschen helper moog’ verwagten, ’t Geloof geeft aan de Herders kragt, All’ aardschgezindheid te verachten. [Folio K6v] [fol. K6v] 9 De vreugd geleidt hen door het dal, Daar zij hun zielsverlangen boeten, In ’t lachend Wicht, met lofgeschal, Der Vaadren hoop, eerbiedig groeten. 10 ô Christen broeders! mogten wij Van d’ eerelijke Herders leeren, Eenvoudig, van vooroordeel vrij, De deugd in iedren stand steeds t’ eeren. 11 ô! In hoe meenig schaamle hut Zult gij in waare deugdgezinden, Tot U verwondring troost en nut, Niet Iesus uwen Heiland vinden. Vorige Volgende