Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio K7r]
| |
schenken?
De zinlijkheid zou t’ eerst hier denken
Aan magt, aan rijkdom, kroon en throon.
Maar ô de Hemeling
Dacht van die zegening
Niet zo gering,
Niet zo verblind,
Zo aardsch gezind,
Zo beuzlend’ als ’t nog speelend kind.
2 D’ eer van ’t Allerhoogste Wezen,
Door al ’t geschaapne nooit volpreezen,
Vreed’, eensgezindheid, op onz’ aard’;
’t Menschdom, door Gods beeld te draagen,
Als ’t voorwerp van Zijn welbehaagen,
Op ’t plegtigst’ overal verklaard,
Is ’t heil aan ons geslacht
Door Iesus toegebragt,
Ons toegedacht,
Ons toegezeid,
De zaligheid
Door God den sterveling bereid.
3 Van dit heil, door vreugd gedrongen,
Was ’t, Christnen! dat Gods Englen zongen,
Bij ’t zalige Geboortefeest
Van Hem, ons door God gegeeven
Tot veilgen leidsman door
| |
[Folio K7v]
| |
dit leeven,
Tot heiliging van onzen geest.
ô Ia! het Engelchoor
Zag ’t Godlijk heilplan door;
Ging juichend voor;
Kom, volgen wij,
Verrukt en blij
Het Feestgezang der Englenrij.
4 Mogten wij, als d’ Englen denken
Van ’t heil dat God ons wilde schenken
Door onzes Heillands komst op aard;
En wij dus den Ongezienen
In geest en waarheid altoos dienen,
Daar zich de hoop met blijdschap paart;
Ach! vonden wij geen vreugd,
Niets, ’t geen het hart verheugt,
Dan in de Deugd,
En in ’t genot
Van ’t zalig lot
Der liefd’ en gunst van onzen God!
|
|