Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio I11v] [fol. I11v] CVI. De heerlijkheid en gelukzaligheid van het toekomend leeven. Christen! die verheven denkt, Yvrig uw natuur volmaakte, Wandelde met uwen God, Geestelijke blijdschap smaakte. Schets ons ’t heil den mensch bereid In d’ onmeetlijk’ Eeuwigheid. 2 Schets ons den volmaakten staat Van Gods uitverkooren kindren, Die geen zedelijk bederf, Geen natuurlijk kwaad kan hindren; Die voor ziels- en lichaamspijn Zond’ en ziekt’ onvatbaar zijn. 3 Schets ons ’t talleloos getal Van oprechte deugdgezinden, ’t Geen de Godsvriend vinden zal, Allen broedren, allen vrinden; Toon ons deugdgezinden, Toon ons welk een vordering Hij zal maaken in dien kring. [Folio I12r] [fol. I12r] 4 Welk een blijdschap zal die schaar Van Gezaligden Hem schenken; Hoe zal zijn verlichte geest In ’t verheerlijkt lichaam denken. Op wat wijze maakt hij daar Zijn gedachten openbaar. 5 Hoe zal zijn verteederd hart ’t Zien van ’s werelds Heilland treffen, Als hij ’t eeuwige gewigt Van zijn lijden kan bezeffen; Al de vrucht daarvan geniet, In Hem ’t Beeld des Vaders ziet. 6 Wat al wondren zal zijn geest Dáár in ’t Boek der Schepping leezen, Wat zal, als hij God zal zien, D’ eerste zalig’ aandrift weezen, Die zijn geest, gantsch opgeklaard, Voor den Eeuwigen ontwaart. 7 Schets, wat bronnen van vermaak Voor den vroomen dáár ontspringen, Die de rampen van den tijd Kent als [Folio I12v] [fol. I12v] dierbre zegeningen, En van al ’t geleeden leed ’t Heilbedoelend’ oogmerk weet. 8 Schets, wat kalmte hij geniet, Die in wenschen, die in willen, Met het onbegrensd verstand, Met zijn’ God niet kan verschillen; Tot al ’t goed, waar hij na streeft, In zichzelf ’t vermogen heeft. 9 Schets ons, heilge van deez’ aard’! Schets ons, maar waar vindt gij woorden Om te staamlen van dat geen, Dat hier nimmer ooren hoorden, Geen gedacht’ ooit heeft gedacht, ’t Heil, het geen de Christen wacht. 10 Christenen! het hart omhoog, Haast, zeer haast zult gij bezeffen, Tot wat trap van zaligheid God den sterfling wil verheffen. Ia, Gods liefde tot den mensch Overtreft gedacht’ en wensch. Vorige Volgende