Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XCVI. Jesus het volkomenst voorbeeld der deugd. Zo ’t beeld der Deugd het harte streelt Door haar verheven trekken; ô Christnen! dan moet Iesus beeld Uw hart tot volglust wekken! Hoe ’s vijands oog Ook tuuren moog’, Wie was ’t, die in Zijn wandel Ooit vlekken vondt? Neen hart en mond Stemd’ in met all’ Zijn handel. 2 Het licht, door deeze Zon verspreid, [Folio H12v] [fol. H12v] Wijst ons den weg des leevens, Hoe schittert hier ootmoedigheid En waare grootheid tevens! Hoe kalm van hart, In vreugd’ en smart, Volbragt Hij all’ Zijn pligten! Hoe vol gevoel, Was steeds Zijn doel, Om ’t rijk der Deugd te stichten. 3 Zijn’ ijver voor des Hoogsten eer Werd door verstand geregeld; Zijn’ gadelooze, reine Leer Door zuivre Deugd bezegeld. Geen woed’ of haat, Geen hoon of smaad, Deed Hem van ’t heilspoor glijden. Gij Iesus! waart, Tot heil der aard’, Volmaakt in doen en lijden. 4 De Liefde zelv’, grootmoedig, stil, Vertrouwend in gevaaren; Steeds onderworpen aan Gods wil Bij ’t klimmen der bezwaaren. Ia: altijd groot, Zelfs in den [Folio I1r] [fol. I1r] dood, Daar Gij U nimmer wreekte; Maar, in dat uur, Vol liefdevuur, Nog voor Uw haatren smeekte. 5 Geef, dat wij Uw betreeden spoor Standvastig drukken mogen! Gij, trouwe Leidsman! gingt ons voor; Uw beeld blijv’ ons voor d’ oogen! Zo zullen wij, Geloovig, blij, Uw liefdewet betrachten; En van Uw’ hand All’ d’ onderstand, En ’t eeuwig heil verwagten. Vorige Volgende