Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio H11v]
| |
en vloek, en ban, en straf:
Dat licht straalt op Uw werk te grootscher af.
2 Den zuivren Godsdienst, dien Gij sticht,
Stelt G’ op de proef in ’t helderst licht.
’t Is liefd’ en edelmoedigheid,
Die Gij zo wonderbaar verbreidt
Voor ’t oog des volks, dat, hoe ’t U loos bespied’,
Verbaasd, beschaamd, verstomd, Uw grootheid ziet.
3 De Blinde ziet, de Doove hoort,
De Kreuple wandelt op Uw woord;
Onredbre Ziekte wendt Gij af;
Den Dooden roept Gij uit het graf;
De felle Storm en opgeruide Zee
Zijn, op Uw stem, gehoorzaam en gedwee.
4 In welken oord Gij U bevindt,
Uw’ daaden, groote Menschenvrind!
Getuigen van Uw’ wonderkragt,
Tot heil van ’t menschelijk geslacht,
En duizenden, door Uwe gunst ver-
| |
[Folio H12r]
| |
blijd,
Vereeren U, den tegenstand ten spijt.
5 Wie, dan Gods eigen Gunstgenoot,
Zoud’ immer, zo aanbidlijk groot,
Zijn Leer, het ongeloof ten trots
Verzeeglen, als ’t orakel Gods?
Wij treffen in Uw groote wonderdaên,
Die blijken van Uw’ Godlijk’ afkomst aan.
|
|