Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXIX. Het zelfbestuur. Wat magtig rijk een heerscher ook regeer’, Wie voor hem kniel’, wie zijnen wil vereer’, Hem vleij’ om gunst en gaaven, Hij is, zo hij, als ’t redeloos gediert, Zijn driften volgt, en zijne lusten viert, Een van de vuigste slaaven. 2 Maar hij, wiens oog bestendig staart op ’t wit, Hem voorgesteld; hij, die zich zelf bezit, En na geen wet wil hooren, Dan die natuur, verlicht door rede, geeft, Als zeedlijk held zich vrijgevoch- [Folio G8r] [fol. G8r] ten heeft, Is meêr dan vrijgeboren. 3 Hij, niet voldaan met vrijheids schoonen schijn, Wat hem bekoor’, wil aan niets dienstbaar zijn; Geen mensch ooit meester noemen. Hij durft gerust, indien hij God maar vreest, Zijn drift bestuurt en heer blijft van zijn’ geest, Op waare vrijheid roemen. 4 ‘Verzaak u zelf,’ is Christus reine leer. ô Christenen! werpt dan de kluisters neêr Der laage zinlijkheden; En durft met moed, daar g’ elken lust bedwingt, Daar uw verstand der drift ’t bestuur ontwringt, In uwe rechten treeden. Vorige Volgende