Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio G4v]
| |
zen,
Met staatig kerkgebaar te danken en te prijzen.
Om U, ô bron des heils en oorsprong van ons leeven!
Voor Uw’ weldaadigheid d’ oprechtsten lof te geeven.
2 Door Uwe milde hand wordt mensch en vee gevoed,
Den armen schenkt Gij troost, den rijken overvloed,
Gezondheid, vreugd’ in ’t hart, zelfs d’ afgematte kranken
In hunnen heldren geest stof, om Uw naam te danken;
De hut, als het paleis, wordt door Uw gunstbetooning,
Voor pelgrims op deez’ aard’, een aangenaame wooning.
3 ’t Vernielend oorlogszwaard rust door U in de scheê,
Gij gaaft ons het genot van d’ onwaardeerbren vreê,
Gij deedt de koopmanschap, Gij deedt de zeevaart bloeijen,
’t Verheugend wijngaardzap, het voedend
| |
[Folio G5r]
| |
kooren groeijen;
’t Verkwikkend heilzaam ooft van vruchtbre takken schudden,
Bedekkend berg en dal alom met vruchtbre kudden.
4 Gij leidd’, Alwijze God! door Uw verborgen hand,
Den geest des onderzoeks in dit ons Vaderland;
Door vrijheid, licht en moed aan deezen geest te schenken,
Deedt G’ ons aan U, Uw’ dienst, steeds Uwer waardig, denken,
Door menschelijk gezag ’t geweeten niet meer binden,
’t Eenvoudig Christendom, in zijnen oorsprong vinden.
5 Gij draagt Uw zwak geslacht, met Goddelijk geduld,
Vergeeft op waar berouw zijn opgehoopte schuld,
Versterkt de wankle deugd, ziet, met ontfermend’ oogen,
De worstling van den wil met ons verzwakt vermogen.
Doe Gij ’t Godvruchtig hart, in
| |
[Folio G5v]
| |
zijn oprecht bedoelen
De hulp, de troost, de hoop van Jesus Godsdienst voelen.
6 Wat brengt een Volk, ô God! in weldoen nimmer moê,
Voor zo veel zegening, voor zo veel gunst U toe?
Tijd, lichaams-, zielen-kragt, ons dierlijk, geestlijk leeven,
Ach! alles is het Uw’, en ons door U gegeeven!
Laat deez’ erkentenis, met een eerbiedig vreezen,
ô Goedertieren God! U welgevallig weezen.
|
|