Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXV. Bede om genade. Weeg, goede God! ons doen en leeven, Of wat wij dachten en bedreeven Niet op de schaal van ’t streng gericht; Waar zouden wij ons dan begeeven, Wij beefden voor Uw aangezigt. 2 Zoudt Gij op ’t scherpste vonnis strijken. Ach! niemand aller sterfelijken, Die voor Uw aanschijn mogt bestaan, En nooit, door onbedacht verkijken, Den minsten mistred heeft gedaan. 3 Al waakt de ziel in ’t zondemijden, Het los- [Folio F3v] [fol. F3v] se kan zo ligt verglijden, Een faalgreep is zo haast gedaan, Dus toon ons, Heere! medelijden En hoor ons smeeken gunstig aan. Vorige Volgende