Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio F1v] [fol. F1v] LXIII. Boetvaardigheid en bekeering. Ach! door ’t geweeten aangekondigd: ‘Gij hebt, en tegen mij En tegen uwen God gezondigd, Gij, begenadigd, Gij Door duizende weldaadigheden Aan ’s Hoogstens dienst verpligt!’ Alweetende! wie durft zo treeden Voor U, Uw streng gericht? 2 Maar zoudt Gij het berouw verachten, Daar ’t zijne schuld beschreit? Zou stille Démoed vruchtloos wachten Op Uw barmhartigheid? Hij voelt zijn’ dwaasheid; heeft verslagen, Verteerd door stille smart, Aan U, ô God! niets optedraagen Dan een verbrijzeld hart. 3 ô Hartenkenner! hier, in ’t midden Van Uwe tempelschaar, Hier, waar de Christnen U aanbidden Voor Uw gewijd altaar, [Folio F2r] [fol. F2r] Durft ootmoed, schoon met needrig beeven En van Uw hulp gewis, Aan Uwen dienst zich overgeeven, Die zo volzalig is. 4 Dan ach! hoe zwak is ’t hart der menschen, Als slechts één hartstogt stormt? Wat zijn, ô God! al vroome wenschen Op deeze plaats gevormd! Hoe ras, helaas! zijn zij verdweenen, En zonder vrucht geweest! Wil ons besluit meêr kragt verleenen; Geef ons een’vasten geest! Vorige Volgende