Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXII. Het gebed van onze Heere Jesus Christus. O Vader, die in ’t schoonste schoon, Den Hemel, Uw’ verheven throon, Uw vaste wooning hebt gesticht, In ’t ontoegangelijke licht; Wil toch op ons Uw’ oogen slaan; En hoor ons bidden gunstig aan. 2 Uw naam, ô Heere! werd’ alom Geheiligd! dat ook ’t heidendom U voor zijn God alleen belij, En tot Uw’ dienst geheiligd zij; Opdat, ô God! Uw heerlijkheid Door heel de wereld zij verbreid. 3 Uw Koningrijk koom’ aan met kragt, En strekk’ zijn heerschappij en magt Wijd uit door [Folio E12v] [fol. E12v] waarheids leer en geest; Opdat een ieder die U vreest, Hier krijg’ den voorsmaak van dien staat, Waar nooit Uw gunst den mensch verlaat. 4 Uw wil, gegrond op recht en reên, Verstrekk’ op aard aan ieder een De wet, die niemand wederstreeft, Daar elk zich willig ondergeeft, Gelijk zij in haar volle kragt, Steeds in den hemel wordt volbragt. 5 Verleen ons brood voor elken dag, ’t Welk ’t lichaam niet ontbeeren mag: En geef ook, Heer! voor ons gemoed De rechte spijze die ons voed’ En sterk’, opdat hierdoor ons hart In Uwen dienst bevestigd werd’. 6 Vergeef ons onze schulden, Heer! Zie vol van medelijden neêr Op ’t struikelend, op ’t vallend kind, Dat, afgeweeken, U nog mint; Gelijk wij, met ontferme- [Folio F1r] [fol. F1r] nis Vergeeven die ons schuldig is. 7 Laat ons ook, Heer! ten geenen tijd, Vervallen in zo zwaaren strijd, Dat wij daardoor ten gronde gaan, Of ooit van ons iets zij gedaan, ’t Geen strekken kan tot schand’ en blaam Van Uw’ gedugten grooten naam. 8 Maar wil op onze zwakheid zien, En ons Uw troost en bijstand biên, Dat die het hart ten steunsel zij, En van verleiding ons bevrij, Opdat wij door Uw’ hand gered, Standvastig blijven bij Uw wet. 9 Al dit, ô Vader, en veel meêr, Kunt Gij volbrengen, tot Uw eer, Wijl ’t Koningrijk, en d’ Oppermagt, En Heerlijkheid, in volle kragt, U eigen zijn in eeuwigheid: Waarop ons hart dan Amen zeit. Vorige Volgende