Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio E3v] [fol. E3v] L. De vrees des Heeren, de grond van vertrouwen. Was steeds ons hart bedagt, Waarin Gods waare vrees bestaa, En hoe men veilig tot Hem gaa, ’t Nam steeds zijn wet in agt. Dan volgde ’t, aangespoord Tot een goed leeven, vol van lust, Vol vreed’ en zagte zielerust, Deez’ eisch van ’t Godlijk woord: 2 ‘Houd uwe tong in toom, Dat zij nooit valsch vergift uitschiet’; Dat nooit iets van uw lippen vliet’, Waar schaad’ of schand’ van koom’. Gaa kromme wegen mis; Kies rechte paên, mijd kwaad, volg goed, Tot vrede haaste zich uw’ voet, Indien hij vindbaar is.’ 3 De vroome roept: God hoort, Hem dreigt gevaar; God schut het af, Hij komt in nood; [Folio E4r] [fol. E4r] God is zijn staf" Nooit nood! daar hij in smoort. Als alle hoop ontglijdt, Als ’t hart vol ramp en ongeval Niet weet, waar ’t redding vinden zal Helpt God, en maakt verblijd. Vorige Volgende