Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio D12v] [fol. D12v] XLVI. Godsdienstige dankbaarheid. Zouden wij, met blijde klanken, Met ontroernis, U niet danken, Voor het mild en ruim genot Van Uw’ gaaven, zeegnend God! Wee den stervling! die een’ zegen, Onverdiend van U verkreegen, Vaardig zich ten nut besteedt, Maar den geever ras vergeet. 2 Neen, weldaadig Alvermogen! Zie ons voor Uw’ throon geboogen, Met een ziel, die eedler denkt, En den warmsten dank U schenkt. Door Uw onwaardeerbre gaaven, Wilt G’ Uw vaderliefde staaven. Dit gevoelt ons hart, ô Heer! ’t Smaakt Uw’ liefd’, en geeft U d’ eer. 3 Voor Uw’ liefde, zo verheven, Zal geheel ons aardsche leeven U, die ’s leevens oorsprong zijt, Als een offer zijn gewijd. Duldt [Folio E1r] [fol. E1r] Gij, dat het stof U nader’, ô! Dan belgt U, teder Vader! Schoon Gij onze zwakheid ziet, Onze schaamle hulde niet. 4 Sterk onz’ ijver, geef ons kragten, Dat wij Uw geboôn betrachten, Onze daaden meêr en meêr Reeglen tot Uw’ lof en eer! Dat w’ Uw’ naam niet slechts belijden, Doch U ziel en lichaam wijden, Daar ons hart van liefde brandt, Is de waardigst’ offerand. Vorige Volgende