Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLV. Liefde tot Jesus. ’t Hart door Iesus liefd’ ontstoken, Heeft den kluister losgebroken Van de liefde tot deez’ aard, Wijl ’t op beter liefde staart. Maar wat zullen wij Hem wijden, Voor dat leeven, voor dat lijden, Voor die liefde, voor dien dood, ô! Geen gaaven zijn zo groot. 2 Iesus! slaa in gunst uw’ oogen Op ons zwak, ons needrig poogen, Dat, door hoop op hulp geschraagd, Blijk van wederliefde draagt. Hoor met zwakk’ en flaauwe klanken Onze liefd’ Uw liefde danken, Neem, met onzen wil voldaan, Onze dankbre zuchten aan. 3 U, ô Iesus! nooit volpreezen, Die ons ’t [Folio D12r] [fol. D12r] pad hebt aangeweezen, Dat uit ’s werelds ijdelheid Recht na ’t waar genoegen leidt; U te volgen, na te streeven, Oudste Broeder! Gids ten leeven! Toon’, hoe ’t U gewijd gemoed, Onverdeelde liefde voedt. 4 ’t Hart, die liefde toegeheiligd, Voor verleiding steeds beveiligd, Sluip’ geen dwaaze zondenmin, Liefde tot de wereld, in. Iesus! zijt G’ ons oog ontweeken, Dat dan onze daaden spreeken Van de liefd’ aan U gewijd, Schoon Gij niet op aarde zijt. 5 Daaden gaan voor ijdle klanken. Diep bedrukten, armen, kranken; Zulke broeders liet G’ ons naa; Iesus! zulke zusters; – ja! Zij zijn ’t die Uw plaats vervangen; Troost, verkwikking zijn Gezangen, Liederen zijn hulp en raad; Zo blijkt weêrmin in de daad. Vorige Volgende