Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio D9r]
| |
van ons bestaan beschouwen!
Dat uw’ inspraak ons verpligt’,
Op geen’ valschen schijn te bouwen!
Vijandin van ’t onverstand!
ô! Geleid ons aan uw hand.
3 Dat wij, op uw helder spoor,
Duisternis met moed trotseeren!
Dat de waarheid ons bekoor’;
Wij der waarheid hulde zweeren!
Dat uw schoone heerschappij
Onze roem en luister zij!
4 Waartoe, Geever van al ’t goed’!
Waartoe schonkt Gij ons de Reden?
Om, in voor- en tegenspoed,
Moedig aan haar zij’ te treeden;
En op onze leevensbaan,
Uwe wegen gaê te slaan.
5 ô! Daar wij dit heilrijk pand,
Tot het heilrijkst doel ontvingen;
Dat wij, streevend’ aan haar hand,
Meêr en meêr na
| |
[Folio D9v]
| |
wijsheid dingen!
Wijsheid, die van boven daalt,
Als zij onzen geest bestraalt.
6 Dat geen menschelijk gezag
Onzen geest in boeijen klinke!
Dat, op iedren nieuwen dag,
’t Licht der Reden voor ons blinke!
Dat het onze zinnen toon’,
Waar de dierbre waarheid woon’!
7 Dat geen heerschzucht ons verkloek’;
Onzen vrijen geest beperke:
Maar, dat eigen onderzoek
Ons gevest geloof versterke!
Dat, waar twijfling ons bestrij’,
Reden onze leidsvrouw zij!
8 Dat noch bij- noch ongeloof
Ooit in onzen boezem woone;
Voor de stem der Reden doof,
Ons op ’t pad der dwaaling troone!
Neen: dat steeds ons luistrend oor,
Reden! na uw inspraak hoor’!
| |
[Folio D10r]
| |
9 Dan, dan straalt het Godlijk licht
Ons in ’t oog, op alle wegen,
Dan, dan treedt, voor ons gezigt,
Ons, alom, Gods grootheid tegen.
Dan zal liefd’, in vollen schijn,
’t Kenmerk van Gods schepping zijn.
|
|