Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio D8r] [fol. D8r] XLI. Godsdienstkennis. O Sterveling! door ’t nieuwe meest bekoord, Door zucht tot kennis aangespoord, Als gij met drift door ’t ruim der heemlen snelt; De zon bespiedt; de starren telt; Wat baat het u, of gij die wondren ziet, Kent gij den waaren Godsdienst niet. 2 Gij wien ’t vernuft, door Rede niet verlicht, U kunstig eenen god verdicht, Gelijk gij zelf, door driften overheerd, Voor uwe valsche rust begeert Een’ god, wiens gunst op deugd noch ondeugd ziet, Gij kent den waaren Godsdienst niet. 3 Maar gij, die God, den onbegonnen Geest, Als Schepper kent, als Vader vreest; De Zedenleer, door Christus g’ open- [Folio D8v] [fol. D8v] baard, Naar ’s Zedenleeraars zin verklaart; Den weg ontdekt tot uw geluk en pligt, Zijt van uw’ Godsdienst onderricht. 4 God onzes heils! hoe wijs, hoe rein, hoe schoon Is niet de Godsdienst van Uw’ Zoon! Zijn kragt tot Deugd, Zijn troost maakt ons gewis, Dat Hij d’ U waardig’ Eerdienst is. Spoor zelf in ons den lust ter wijsheid aan, En leer dien Godsdienst ons verstaan. Vorige Volgende